Het feest was al in volle gang toen het mannetje binnenkwam.
Sterker nog: de cadeaus waren uitgepakt, de bubbels ingeschonken, het
welkomstwoord was breedvoerig uitgesproken en de lunch was verorberd. Ieder zat
rustig op stoel of bank te luisteren naar beschaafde en toch leuke klassieke
muziek voor sopraansaxofoon en accordeon.
Hij liep langs het tuinhek, een beetje verward en gehaast,
alsof hij al uren naar het juiste adres zocht. Hij had een rond, kaal hoofd, een korte witte ringbaard, ronde, troebele ogen en een ronde buik. Het mannetje zou een toevallige
voorbijganger hebben kunnen zijn, als hij niet een wat krap zondags pak had
gedragen. Bovendien had hij een laptop en een groot boek onder zijn arm. Hij
kwam hier iets doen, maar kon dat, wegens de muziek, die het publiek aan de
tuinstoeltjes en het woonkamermeubilair gekluisterd hield, op dit moment niet
doen. Dat frustreerde hem, hij liep in toenemende geagiteerde verwarring door
huis en tuin. De manier waarop hij zijn plannen gedwarsboomd zag en dat niet
kon verkroppen verried de onaangepaste, zonderlinge mens. Ik zag hem de obers
aanspreken. Tevergeefs, wat hij ook wilde doen met die laptop en dat boek zou
moeten wachten tot na de muziek.
Hij kwam de kamer binnen waar ik zat, zonk neer op de bank
naast me, legde zijn handen op zijn bolle buikje en viel al gauw in een diepe
slaap.
Toen de muziek afgelopen was en wij beschaafd hadden geklapt
ontwaakte het mannetje en hervatte ijverig zijn missie. Hij sprak de gastheer
aan. De inmiddels al afgesloten geluidsinstallatie moest weer worden aangezet.
Toen dat gebeurd was begon het mannetje met Belgische tongval een speech af te
steken. Een uitgebreide felicitatie. Ik kon niet alles verstaan maar begreep
dat het boek het cadeau was voor de vijftigjarige bruiloft van de gastgevers.
De laptop had hij meegezeuld omdat hij zijn geschenk vergezeld wilde doen gaan
van een gedeclameerd gedicht en van muziek. Hij hield het ding in de richting
van de gastheer, was een tijdje aan het hannesen om de goede instellingen te
vinden en even later klonk Clair de lune van Debussy, via YouTube. De
gastheer, een warmvoelende man die met de wereld en met zichzelf zeer in zijn
nopjes was en bij zijn welkomstspeech zeer olijk had gekeken, stond er nu wat
verlegen bij. Zijn guitige blik had plaatsgemaakt voor een ongemakkelijke
ernst.
Even later trof ik het mannetje aan bij de huisbar, waar we
beiden een glas rode wijn inschonken. Om dat cordon van eenzaamheid
rondom hem te doorbreken sprak ik hem aan. Algauw waren we druk in gesprek. Nu ja,
ik luisterde naar zijn monologen, die slechts kort onderbroken werden als ik
iets inbracht. Hij bleek een gewezen hoogleraar Klassieke Wijsbegeerte te zijn.
Een belangrijk man op zijn vakgebied zo te horen. Omdat ik zelf ook Latijn en
Grieks heb gestudeerd, vijf jaar lang, vond hij in mij een betrokken
gesprekspartner, of liever luisteraar.
Ik zou dit verhaaltje graag hierbij gelaten hebben. Maar de
eerlijkheid gebiedt me de afloop te vertellen.
Omdat hij zo'n slechte luisteraar was en ik toch ook
mee wilde tellen zette ik, aangemoedigd door de wijn, steeds zwaarder geschut
in. Op zeker moment hoorde ik mezelf de eerste verzen van de Odyssee en
de Aeneis (boek IV) reciteren, en vooruit, ook nog maar een regel of wat
Ovidius, met mijn beste toneelstem, waar als vanzelf een Vlaams accent in
sloop. Daar was het mannetje wel even stil van. Het mompelde verontschuldigend
dat zijn geheugen op zijn vierentachtigste niet zo goed meer was en ging verder
met zijn monologen.
De volgende dag was ik doodmoe. 'Wat heb ik weer
verschrikkelijk staan opscheppen,' zei ik tegen mijn vriendin.
Het mooie van jezelf onderuithalen is dat je de ander de
kans geeft om je op te beuren.
'Je hebt toch een goede daad verricht,' vond mijn vriendin.
Ik trok het kussen over mijn hoofd en sloot mijn ogen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten