vrijdag 23 september 2016

SLOOP


Tussen zeven en halfacht begint het. Een aanzwellend gerommel, doorvlochten met gierende hoge tonen. Op sommige dagen probeer ik koppig nog wat in bed te blijven, maar een zeurend gevoel diep in mijn onderrug jaagt me eruit. Een paar jaar geleden had ik dat ook, ik ben ermee naar de dokter geweest, dacht aan de prostaat, maar hij kon niets vinden. Ik beschouw het als een teken van onbehagen, iets in mijn leven is er niet in orde.
Ik sluit de deur van mijn slaapkamer, de gordijnen en de tussendeuren, zet koffie en trek me in mijn studeerkamer terug. Hier is het geraas dragelijk, een dreinen net aan de gehoorgrens.
Als ik een paar uur later de straat op ga blijf ik even staan kijken naar de vorderingen. Slopen is fascinerend. Er staan altijd wel wat voorbijgangers, fiets aan de hand, te fotograferen. Ik loop de straat uit en zie dat de geparkeerde auto's met een laagje vuil geel stof bedekt zijn.
Op de volgende hoek is men bezig de gevel te restaureren. Wat een timing! Vanonder het groene doek dat de steigers bedekt klinkt een gegier dat elk toegestaan decibelniveau verre overtreft - de ambtenaar die ons laatst bij een optreden bestraffend toesprak vanwege die lullige 80 dB zou hier hoofdschuddend afdruipen.
Mijn buurtje uit, weg van de herrie. Het lopen gaat niet zo lekker, ik merk dat ik moe ben de laatste dagen. Ik dwing mezelf tot een flinke pas. Tegenover het Amsterdams Lyceum, bij het Nederlands-Indië Monument, vroeger naar gouverneur-generaal Van Heutsz genoemd tot die, vele jaren na dato, als oorlogsmisdadiger werd ontmaskerd, houd ik halt. Met mijn rug naar het monument zit ik op een muurtje vlak naast de fontein. Ik trek mijn benen op om mijn onderrug te ontzien, kijk even naar de scholieren om me heen die in een lui nazomers tempo praten, lezen of eten, en sluit mijn ogen. De waterstralen zijn rustgevend, geruststellend. Vreemd eigenlijk, bedenk ik, want ook zij produceren een niet aflatend geruis, op een permanente frequentie - waarom irriteert dat niet, en een dieselmotor wel?
Een half uurtje in de luwte en ik stap weer op, voortgejaagd door die urgentie die niet mijn prostaat is, loop met een omweg naar de Beethovenstraat en doe boodschappen in de Albert Heijn. Het moment van naar huis gaan stel ik nog even uit door op een bankje voor de winkel een reep chocola te eten, een sigaret te roken. Het pakje heb ik net gekocht, sigaretten zijn erg verleidelijk als alles zo onrustig is.
Thuis pak ik een dekbed en wat kussens, en leg die aan de tuinkant neer, tegen de balkondeuren, achter de vleugel. Zo ver mogelijk verwijderd van het lawaai. Ik probeer een middagdutje te doen, maar de grond is hard. De katten komen nieuwsgierig kijken en nestelen zich spinnend naast me. Af en toe beeft het huis en voelt het alsof ik op het dek van een schip lig. Daarna probeer ik vuur met vuur te bestrijden. Ik zing Italiaanse aria's achter de piano. We doen wie het hardst kan, de machines en ik.
Om zes uur komen de motoren reutelend tot stilstand en trek ik de gordijnen open. Een zee van licht, een ongewone ruimte strekt zich uit waar het uitzicht nog maar kort geleden benauwd en donker was. Onwillekeurig glimlach ik. Probeer ervan te genieten zolang als het duurt, zeg ik tegen mezelf.
Als ik na het eten op weg ga om een operetterepetitie te leiden kom ik een buurman tegen, een stille vijftiger, met wie ik nog nooit een woord gewisseld heb. Ik breid mijn armen uit, omarm de balsemend stille avondlucht en zeg: 'Wat een heerlijke rust!'
'Ja, het valt niet mee hè,' antwoordt hij. Tevreden over het wederzijdse begrip loop ik naar mijn auto, heel andersoortige en zelfgekozen herrie tegemoet.

Geen opmerkingen: