dinsdag 30 november 2021

VOGELEN


Afgelopen vrijdag stoof er een wolkje vinkjes 'mijn' boom in. Ik zag ze vanachter mijn bureau en stond op om beter te kunnen kijken want vinkjes had ik al een tijd niet meer gezien in de binnentuinen. Iets trok mijn aandacht. Te veel streepjes, een drukker en kleuriger patroon dan wat ik kende. Meer oranje dan roze, en een witte buik. Ik pakte mijn verrekijker en stelde scherp. Tussen de gewone vinken, die druk waren met het knabbelen aan halfvergane bladeren, scharrelden andere vogels mee. Duidelijk familie, maar toch anders.
Mijn boeken boden algauw uitkomst. Keepjes, moesten dit zijn. Ik was blij met de ontdekking want ik had al lang geen nieuwe soort meer aan mijn repertoire kunnen toevoegen.
Maar even later begon ik te twijfelen aan wat ik gezien had. Wat deden die keepjes dan bij de 'gewone' vinken? Was dat niet erg toevallig? 
Ook hier waren de boeken behulpzaam. De keep daalt 's winters uit het Noorden af en zoekt aansluiting bij zijn neef, de vink. Hun gedrag is nagenoeg hetzelfde. Onder het motto 'samen zijn we sterk' trekken ze op als één familie.

Mijn enthousiasme voor het vogelen was de laatste tijd geluwd. Nu kreeg het weer een zetje. De volgende dag besloot ik op mijn wandeling mijn kijker mee te nemen. 's Zomers schuilen vooral de kleinere exemplaren verzadigd en uitgeput van een driftig broedseizoen in het volle groen. De herfst is, door zijn kalende bomen, en doordat de vogeltrek in volle gang is, een betere tijd voor waarnemingen. 
Maar een koude regen viel die middag en in het Beatrixpark was het doodstil. Een enkele merel hipte rond en dat was het. Geen keepjes of ander snoepgoed. 


Zondag was ik in de polder bij mijn vriendin. Een grote groep snaterende ganzen was neergestreken in het weiland. Ganzen vind ik van alle inheemse vogels misschien wel de minst aantrekkelijke. Dat kuddegedrag, gekoppeld aan een lompe, botte uitstraling; dat waggelen, dat brutale, nasale gegak: in het vogelrijk vertegenwoordigen zij de domme massa, waar bijvoorbeeld de grote witte reiger een soeverein aristocraat is, een sierlijke eenling die een heel weiland voor zich alleen nodig heeft.
Omdat ik mijn kijker nu eenmaal bij me had richtte ik de lens op die lawaaischoppers verderop. Tot mijn verrassing was dit een mij nog niet bekend soort. Een heel stuk aantrekkelijker dan de familie van Gijs Gans. Een tamelijk bescheiden gestalte. Een zwarte snuit in een wit gezicht, een zwarte kop, hals en bef, parelgrijze buik, zwart-wit-grijs gestreepte rug. Waarlijk een aantrekkelijk uniform, een livrei van onganzige allure. Ik ging naar binnen. Lars Jonssons Vogels van Europa leerde me dat dit de Brandgans moest zijn. Ook Gijs Gans, van wie er een paar uit de kluiten gewassen familieleden door de zwart-witte zwerm paradeerden, bleek een naam te hebben: Grauwe Gans, de oerversie van onze gedomesticeerde boerengans. 

Drie soorten in een weekeind. Er zat weer schot in mijn gevogel.


Geen opmerkingen: