vrijdag 7 oktober 2016
LUIHEID
In De Keuringsdienst van Waarde achterhaalden ze de samenstelling van kaarsen. Ik heb veel interesses, maar de dag dat ik opsta met de brandende vraag: Goh, waar zouden kaarsen toch van gemaakt worden? moet nog komen. In Het geheim van de Meester gingen ze een schilderij van Jeroen Bosch reconstrueren. Ik kon niet kiezen en zapte terwijl ik mijn pasta at. Ik was lekker vaag in mijn hoofd en de beelden van beide heroïsche queesten trokken als wolkenluchten aan me voorbij.
Wat had Karl ook al weer gezegd? We zaten in het Grand Café Eerste Klas op het Centraal Station en dronken Trappist. Hij ondanks dat hij op strikt dieet was en ik ondanks dat ik op gewone dagen niet drink. De ontspanning was welkom. Ik vertelde dat ik de laatste tijd geplaagd werd door nerveuze kwalen. Een mengsel van angsten en het niet aflatende gedreun van de graafmachines tegenover mijn huis zorgde voor een onbehagen, dat ergens diep in mijn limbisch systeem zetelde. Opgejaagd en kortademig, was ik; en, al wist ik de redenen wel, het weten hielp niets. Vlucht! zei een stemmetje in mijn reptielenbrein, en hoe ik het ook wegredeneerde, het bleef het zeggen, vlucht!
'Veel van mijn faalangst is in wezen gewoon luiheid,' had Karl gezegd.
Die dag had ik niet toegegeven aan het verlangen om rustig te blijven zonder er moeite voor te hoeven doen. Toen ik van mijn meditatiekussentje opstond en ongemakkelijk besefte dat er nog een lange lawaaierige middag gevuld moest worden voor ik naar onze afspraak kon gaan trok ik mijn schoenen aan en ging de deur uit. Een lange wandeling, dat zou me goed doen, ik bewoog te weinig.
Ik moest iets afgeven achter het Oosterpark, in de Eerste van Swindenstraat, en besloot via die omweg het station te bereiken.
De stadslandschappen trokken aan me voorbij. In elk ervan was ik in meer of mindere mate thuis, maar elk vertegenwoordigden ze een ander aspect van de stad, van mijn leven daarin, van mijn herinneringen. Zo in elkaar overvloeiend op het ritme van mijn pas ontstond een verhaal met soepele overgangen. In het Oosterpark bleef ik even staan kijken naar de Nescio-beeldjes. Ik dacht aan de Titaantjes, aan de jeugdige overmoed van die 'aardige jongens' met hun grote dromen. Ik ging op een bankje zitten en stak een sigaret aan. Waren Karl en ik niet ook zo geweest, lang geleden? En zou Grönloh ook weleens met een van zijn oude jeugdvrienden hebben afgesproken, toen hij zestig was? En wat zou er dan door hem heen zijn gegaan? Hij had zijn verleden al jong in woorden vereeuwigd, zijn jeugdvriendschappen bestonden voor altijd, het beeld van de twintiger Grönloh was aan de tijd ontrokken en voor het nageslacht vastgepind, een bordje Nescio eronder. Ook Karl en ik waren vroeger dromers geweest. Veel hadden we er niet mee bereikt. Sociale onhandigheid, noem ik het, Karl zou het luiheid noemen. Met de titel van een binnenkort te verschijnen cd 'Wat we later wilden worden' kun je ons leven van toen typeren. In feite waren we nu, als zestigers, actiever dan toen, dacht ik, terwijl ik naar de bronzen beeldjes keek. In feite was het leven nu rijker dan toen. We realiseerden eindelijk onze dromen. We hadden onze luiheid overwonnen.
Uit het struikgewas kwam een grote donkere man tevoorschijn. Hij sjorde zijn broek omhoog, blies zijn neus uit, keek verward om zich heen en begon een shagje te draaien. Voordat hij mijn kant op zou kijken stond ik op en vervolgde mijn wandeling.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten