dinsdag 11 oktober 2016

ZWAMMEN

Het was paddenstoelendag in landgoed Het Wildrijk. Er was een excursie onder leiding, maar de groep was net vertrokken. Dan maar alleen de paden op, besloten we. We hoefden de houten kaboutertjes maar te volgen die als wegwijzer waren neergezet. We kregen een kleurenprint met paddenstoelen mee. De lucht, die morgen nog zo smetteloos blauw, was in rap tempo donker geworden en een zachte regen begon te vallen. We verlieten het midden van het pad en tuurden al wandelend onder beschutting van de bomen naar de grond. Maar we bakten er niet veel van als mycologen, geen van de soorten die we tegenkwamen leek op het velletje te staan.
Gelukkig kwamen we algauw een dametje tegen met een soort theemuts op haar hoofd. Ze was iets aan het uitleggen aan een paar kinderen en we bleven even staan luisteren hoe ze, bladerend in een gids, een geelbruine paddenstoel probeerde te determineren. Maar omdat ook deze grijze kabouter de wijsheid niet in pacht leek te hebben liepen we door. De lanen waarlangs we in april de wilde hyacinten in bloei hadden gezien vertoonden maar weinig opvallende soorten - alleen de bleke, bolronde aardappelbovisten tierden welig, en van die vage, klamme paddenstoelen die van alles konden zijn. Maar het lopen door het vochtige bos deed goed, ik ademde diep de kruidige lucht in en vergat de vermoeide benauwdheid die me had gekweld.
Het voorgeschreven rondje was al snel gemaakt, te snel, vonden we. We sloegen een zijpad in. Daar zagen we een groepje mensen dat zich diep over de bosgrond boog. De koppen bij elkaar, er werd druk overlegd. 'Dat ken ik zo goed van vroeger,' zei mijn vriendin verheugd. 'Als kind kon ik ze wel schieten, die KNNV'ers. Ze liepen nooit eens door, als we gingen wandelen. Nu mis ik ze.' Ook ik snoof een nestgeur op. Maar bij mij was het andersom: als wij gingen wandelen was ik degene die, Heimans en Thijsse op zak, het tempo hinderlijk ophield, door met loep en pincet bij elke mestkever of mierenhoop neer te knielen.
Ik had een klein, chocoladebruin boleetje, een soort eekhoorntjesbrood, opgeraapt, dat zich met zijn voet aan een witte bol had vastgeklemd. Met deze trofee in de hand benaderden we het groepje. Het kuddetje grijze koppen had twee leiders: een man in een grijsgroen fleecevest waarop 'Noord-Hollands landschap' te lezen viel, en een gedistingeerde heer met een snorretje. De eerste sprak met een Haags accent en voerde vooral het woord. Hij had een spiegeltje aan een lange staaf in zijn hand, en met dat gynaecologisch aandoende instrument bekeek hij de onderkant van de zwammen zonder te hoeven bukken. Plaatjes of buisjes? Dat gaf een eerste tweedeling aan, bij de determinatie. De chique meneer stond er glimlachend bij en moest raad schaffen als de man van het Noord-Hollands landschap het ook niet meer wist. 'Misschien weet onze mycoloog dat?' was het dan. De mycoloog wist het. Hij onderscheidde feilloos een gewone van een stevige braakrussula. Al die klamme, vage zwammen hadden voor hem namen, bijnamen en betekenis. Een ervan bleek zelfs een gele knolamaniet te zijn, het onschuldige zusje van de giftige groene, en het nichtje van de vliegenzwam, die zich vandaag helaas niet wilde laten zien. Onder zijn leiding kwam het anonieme bos tot een geheimzinnig leven.
Mijn boleetje bekeken ze vertederd, de landschapsman en de mycoloog. 'Ach, een kostgangersboleet. Boletus parasiticus. Die parasiteert op gele aardappelbovisten, zoals u ziet.'
Diep in het bos werd een camera op statief neergezet. Er was een bijzonder fraaie zwavelzwam ontdekt en die moest op de foto. Een man die voorafgegaan werd door een fijne ouderwetse wolk van sigarenlucht voegde zich bij het groepje. 'Nog iets gevonden?' wilde hij weten. Zijn vrouw draaide zich half naar hem toe en zei met de geroutineerde achteloosheid waarmee je de dagelijkse boodschappen bespreekt: 'Kostgangersboleetje.'
Op weg naar het eindpunt waar zelfgemaakte tomatensoep onder de naam 'zwijnenbloed' werd geserveerd en thuisgebakken perentaart, kwam de grijze kabouter ons haastig tegemoet, met in haar kielzog een paar laatkomers. Haar muts had ze al afgezet. 'Zijn jullie al voorbij de biefstukzwam?' hijgde ze. 'Ja. Die staat een heel eind terug.' Ze snelwandelde ons voorbij, de kinderen achter haar aan. De houten kaboutertjes werden al ingezameld, het park zou zo sluiten.

Geen opmerkingen: