dinsdag 3 maart 2015

RENS


De man die naast me zijn krant zat te lezen had een bekend silhouet. Een lange man met een breed, benig gezicht. Een licht gebogen rug. Toen hij opstond zag ik het.
‘Rens,’ zei ik. Hij keek me verwonderd, licht wantrouwend aan en een glimlach kreeg langzaam vorm.
‘Ach verrek, Jan-Paul. Ik had je niet herkend; je bent helemaal grijs geworden.’ We schudden handen.
Rens had ooit zangles bij me gehad. Hij was de gedroomde vijftiger, een man van de wereld met een zware bas, naar hoofdstedelijk model gekleed op het scherp van de snede, nonchalant maar met precies het goede jasje. Hij straalde autoriteit uit maar hij had een kwetsbaar hart en kon onverwacht geprikkeld of verlegen worden als je hem plaagde. Zijn lengte maakte hem ongeschikt voor kleine ruimtes, bij mij in de studio op vier hoog moest altijd een raam open; zelf woonde hij in een kapitaal pand met een hoog plafond, de kale muren geschilderd in Napels geel en bloempottenrood. Hij had goed verdiend in de reclame en schreef columns over die branche voor een groot tijdschrift, maar praktiseren deed hij niet meer. In die tijd was hij bezig een agentschap op te zetten voor muzikale acts. Het duo dat ik voorzichtig begon te vormen met mijn cello spelende collega Vincent leek hem wel wat. Hij werd onze manager.
We vergaderden wekelijks in zijn sociëteit of bij hem thuis. Rens zou graag de grote impresario spelen maar besefte dat hij een beginner in deze hem onbekende wereld was en eerst het terrein moest verkennen. Hij was niet te beroerd om bij optredens met een stapeltje van onze net uitgekomen cd te leuren. Als een marktventer liep hij langs het publiek. ‘Wilt u deze muziek mee naar huis nemen? Twintig gulden slechts!’ dreunde zijn bas.
Toen we in de zomer van '94 een schnabbel hadden in een Limburgse hoeve die tot chic hotel was omgebouwd reisde hij mee. Er werd een markt gehouden van toen in de mode rakende Italiaanse luxeproducten. Behalve een honorarium hadden we een reportage in de glossy Italië in het vooruitzicht. Vincent en ik waren vol hoop op een glanzende toekomst en ook Rens was in een uitstekend humeur. Terwijl we met open raam door de julidag zoefden babbelde hij jongensachtig opgewonden. We zouden overnachten in het hotel en Rens stelde zich er heel wat bij voor.
I’m gonna get laid tonight,’ zei hij een paar keer handenwrijvend, waarna hij bulderend lachte.
In Limburg was het smoorheet. We speelden onze Napolitaanse liedjes en het magazine maakte foto’s. We aten onze truffellasagne en dronken onze spumante. Aan het eind van de avond gaf Vincent een informele toegift voor een groepje bewonderende vrouwen. Terwijl zijn smeltende tenor als een verleidelijke nachtvlinder door het zwoele donker gonsde zat Rens mokkend aan de zijkant. Wij gingen over op de wodka maar hij ging vroeg naar bed.
Ook Rens was witter geworden, hij moest nu begin zeventig zijn, rekende ik uit. Hij woonde nog steeds op hetzelfde adres. ‘En ik werk nog,’ zei hij. ‘Ik heb een bemiddelingsbureau, match making, weet je wel. Ja, in het klein hoor, een op een, heel persoonlijk.’ Daar was dat schichtige lachje. ‘Ik wacht nu op een klant.’
Ik onderdrukte de vraag of hij voor zichzelf al geslaagd was. Op dat moment kwam er een vrouw binnen die zoekend om zich heen keek. Rens nam afscheid met de belofte dat we nog wel zouden bellen, hij overwoog weer zangles te nemen.
Toen ik het café verliet zag ik hem zitten met de vrouw, die van mijn leeftijd was. Ze aten een broodje en Rens stelde geïnteresseerde vragen, een charmante en wereldwijze heer.
Pas toen herinnerde ik me vaag dat we niet prettig uit elkaar waren gegaan destijds. Er was onmin of onenigheid geweest. Maar wat of waarom bleef duister. Ik hoopte maar dat Rens het ook niet meer wist.

Geen opmerkingen: