dinsdag 24 februari 2015

BLOEMLEZING


‘Wie van jullie doet er nog aan vasten?’ vroeg ik aan de leden van mijn kerkkoor. Ze keken me een beetje raar aan. Niemand, naar bleek. Plotseling voelde ik me roomser dan de Paus met mijn versmade chocola en uit de mond gespaarde koekjes.
Vandaag laat wakker geworden. Stil op straat, voorjaarsvakantie. In bed had ik, in het kader van mijn onthouding, liggen denken aan wat ik ooit schreef over een wandeling in februari, in de periode dat ik voor het eerst droog stond. Ik voelde een verlangen om die tekst te lezen, waarbij ik niet wist of ik heimwee had naar de beschreven gebeurtenis of naar de tekst zelf. Na enig zoeken vond ik de passage, maar die bleek niet in februari maar in maart gesitueerd; 4 maart 2007, om precies te zijn.

‘Wandelen. De warmte van de zon op je huid, de lauwe wind die tussen je vingers door stroomt, - links, rechts, links, rechts - je benen die lekker lopen rondom hun goed geoliede assen, je adem die moeiteloos en onbelemmerd in en uit wordt gepompt: allemaal primitieve sensorische prikkels.
Daarbij komen de subtielere stimuli van gezicht, gehoor en reuk: het zachte blauw van de lucht, het gekwetter van mooie jonge meisjes, de geuren van een Turkse bakkerij (elke paar uur vers brood). Dit alles en nog veel meer.
Als je drinkt is dit niet genoeg. Bij lange na niet. Drank is een jaloerse barmeid. Zij duldt geen andere prikkels naast zich. Ze drukt alles weg met haar dikke reet. Zonder haar geen genot of plezier. Waar zij troont is voor niets anders plaats.’

Dit is acht jaar geleden. Zo lekker loop ik al niet meer. Maar, positief: dat meten van alles met de maat van het drinken, dat is me nu volkomen vreemd.
Een ander fragment, uit dat zelfde typoscript (Dorst, kroniek van een obsessie), wél uit februari:

‘Ik reed door de regen over de Burgemeester de Vlugtlaan.
Aan de rechterkant, voor de Kolenkit en voor de dijk ('De Dijk') waarover nu de trein rijdt, is een lange rij winkels, die ik me van vroeger herinnerde als deprimerend en saai. Een smoezelig alternatief voor de stad verderop. Nu zitten er Turkse bakkers, een Surinaams eetcafé, een Islamitische slager, een Marokkaanse buurtsuper. Het is er levendig.
In een opwelling parkeerde ik de auto en zette mijn parkeerschijf op even voor vieren. Ik stak mijn pijp, die uitgegaan was, weer aan en liep door de zaterdagse drukte. Ik passeerde de meubelzaak van Brandeis, die het huidige Slotermeer met dat van vroeger verbindt: een grote, moderne en ambitieuze winkel.
Vlak voor de dijk zag ik rechts een parkje met een aangevreten abstract kunstwerk. Ik liep er nieuwsgierig heen maar kon geen inscriptie of verklaring vinden. Gewoon een vergeten stuk goede bedoelingen in een onverschillige buurt.
De galerijflats, sommige grijswit gepleisterd als in een pueblo, zagen er goed onderhouden uit. Het was er stil. Een Turks paartje liep verlegen zoenend over straat. Door een overdekte doorgang zou ik weer op de tramweg komen. Maar ik bleef even onder de overkapping staan en luisterde naar de regen. Heimwee was het niet wat ik voelde. Eerder eenzelfde dromerige geborgenheid als heel lang geleden. Een soort roes van veiligheid, die ik niet kan omschrijven en niet kan verklaren, en daarom maar bij gebrek aan beter ‘magisch’ noem. Ik ben alleen, mezelf genoeg, zonder zorgen, anoniem en niet gadegeslagen door de anderen die zich door de regen naar huis toe haasten, en de wereld is mijn oester.’

Zo lees ik in afwachting van een nieuwe lente wat bloemen uit het verleden, maak er een boeketje van, en biedt dat u bij dezen aan. In plaats van een column. Na de voorjaarsvakantie hoop ik iets met wat meer samenhang te melden te hebben.


(Illustratie: Carl Spitzweg, Der ewige Hochzeiter)

Geen opmerkingen: