vrijdag 9 januari 2015

Ik weet het niet


‘Heb je de krant gelezen?’ was het eerste wat mijn vader vroeg toen ik binnenkwam. De schrik sloeg me om het hart - was het allemaal al niet gruwelijk genoeg, wat was er nou weer gebeurd? Maar gelukkig bleek het om ‘oud’ nieuws te gaan: mijn vader doet niet aan sociale media en kijkt geen tv, dus de jongste wond die in de wereld was geslagen was voor hem nog vers, die was net in al zijn gruwelijkheid door het Eindhovens Dagblad aan hem geopenbaard.
‘Straks krijgt die Wilders toch nog gelijk, en zijn we allemaal van de Islam.’
Mijn vader heeft Hitler nog aan de macht zien komen dus dan moet je altijd wel even goed luisteren, vind ik, maar deze opmerking meende ik toch te kunnen temperen. Bovendien was dat niet waar ik bang voor was, maar eerder de chaos, de haat, de angst en de tweespalt die eraan voorafgingen.
Mijn vader schudde weifelend zijn hoofd, je kon zien dat hij liever in een andere tijd zo oud was geworden. ‘Ik weet het ook niet pa,’ zei ik.

Het regende onafgebroken. Om het gesprek een vrolijker wending te geven vroeg ik wat hij van mijn nieuwe trui vond. Ik had die gisteren op de markt gekocht, in een kraampje met allemaal Noorse truien. In de tijd voor kerstmis had ik vergeefs naar zo’n hertjestrui gezocht, nu was hij toevallig op mijn pad gekomen.
We gingen naar zijn studeerkamer en brachten een uurtje aan de vleugel door. We liepen de vertrouwde wegen van Schuberts Winterreise, een beetje trager dan vroeger.
Daarna aten we een kom erwtensoep en halverwege de middag trotseerde ik de wolkbreuken en reed, ingeklemd door vrachtverkeer, terug naar Amsterdam.

Al die tijd maalden gedachten en stukjes taal door mijn hoofd. Thuisgekomen volgde ik de commentaren op NPO, Canvas, TV5 en BBC. Maar zou er ooit genoeg informatie zijn om me een mening te vormen die ertoe deed? Een ding leek me aan het einde van de dag duidelijk: ik voel me niet thuis bij al die emotionele reacties en wantrouw die massale uitingen van solidariteit. Het lijkt me te veel op knuffels opstapelen voor huizen van gestorven kinderen. Stille tochten, kaarsjes, bordjes met “Ik ben Charlie” – het is me te theatraal, te gemakkelijk en te sentimenteel. Het knusse met z’n allen rouwen of verontwaardiging uiten zet mijn stekels overeind, ik kan er niks aan doen. Ik ontkom niet aan de verdenking dat velen zo’n dramatische gebeurtenis verwelkomen om de sensatie ervan, dat ze op een perverse manier genieten van de commotie die erdoor ontstaat. Zoals een goeie fik of een verkeersongeluk appelleren aan de zucht naar kicks van de verveelde mens.
Tegelijk vond ik die verdenking van mezelf naast overkritisch ook weer hypocriet. Wie ben ik dat ik denk boven deze sentimenten te staan? Zijn mijn motieven dan wél altijd zuiver?
En vooral: was ik, die stil en aangedaan naar Nieuwsuur zat te kijken zoveel beter af dan de mensen die de straat op gingen en, zoals een nieuwslezer zei, ‘treurig maar mooi’ bijeenwaren? Maar toch: dat ‘mooi’, dat zinde me niet. Er is niks moois aan dit drama, en in mijn hart vind ik het escapistisch en goedkoop om een ‘mooie’ vorm aan onze emoties te geven; alsof we haastig een ritueel in elkaar flansen om daarna getroost tot de orde van de dag te kunnen overgaan.
En al die opgestoken pennen en bordjes, en al die Facebookridders die hun autochtone en vrijgemaakt christelijke vriendenkring dapper melden dat zij Charly zijn, en dat ze niet zullen versagen? Ik begrijp het wel, die heroïek. Het is verleidelijk om erin mee te gaan, in de reuring van het moment. Maar de enige echte held van de dag vond ik Ahmed Aboutaleb, die in perfect Frans zei ‘Je suis Charlie’. Die man steekt zijn nek uit, dacht ik. Hij wordt in sommige moslimkringen al als een verrader beschouwd. De bewaker naast hem keek gekweld. Zijn statement betekent écht iets.

In de gang onderweg naar de ijskast passeerde ik mijn spiegelbeeld. ‘Jij bent Jan-Paul van Spaendonck, en je hebt een mooie trui,’ dacht ik. ‘En je hebt met je vader van negenentachtig Schubert gezongen. Laten we het daar maar op houden.’

1 opmerking:

Hans Valk zei

Ik houd het op het volgende, Rookzanger: met je vader van 89 Schubert zingen is een groot goed. Een buitengewoon groot goed.