dinsdag 26 juli 2016

MOERASANDOORN


De fluisterbootjes waren allemaal besproken. Geen wonder, een mooie zondagmiddag midden in vakantietijd. Maar we hadden onze zinnen gezet op een picknick aan de waterkant en gaven het niet zomaar op. We reden verder naar de camping, daar verhuurden ze kano's. Er was nog één tweepersoons beschikbaar. Geen open Canadese toerkano helaas, maar een sportieve kayak, met dubbele peddels. We betaalden, sleepten het ding het water in, klommen moeizaam in de kuipjes en staken af. Even later was mijn witte zomerpak al behoorlijk nat, want voor we de slag te pakken hadden spetterde er meer water naar binnen dan er in de sloot bleef. Mijn schouders vertelden me dat we niet heel ver zouden komen, die expositie in het dorp zouden we over het water wel niet halen.

De zon scheen diffuus maar warm. Ik was blij dat ik mijn Panama droeg. Niks zo verraderlijk als zon op open water, zelfs als die door de wolken schijnt. Ik had geen zin in zo'n rode, gloeiende kop.
Sturen bleek moeilijker dan gedacht. Als het bootje eenmaal besloten had een bepaalde richting op te gaan, moesten we stevig ploegen door het stugge water om het van mening te doen veranderen. We kibbelden even over de juiste techniek, maar algauw lieten we het maar op zijn beloop. De wind dreef ons zachtjes verder, wij peddelden een beetje mee. Hard genoeg, geen haast.
Over lonkende velden vol watergentiaan ging het. Vanuit de verte zag het eruit als gele plomp, maar dichterbij gekomen bleken de bloemen veel kleiner dan die van de boerenwaterlelie. Ze bleken ook verder van elkaar af te staan dan we gedacht hadden: het visuele effect van een aaneengesloten gele vlek, schitterend in al dat blauw en groen, bestond alleen van een afstand. Het was alsof je te dicht op een schilderij stond en alleen nog de details zag. Voor schoonheid is soms afstand nodig.

We sleepten de kano aan land, spreidden een plastic tafellaken uit dat nog uit mijn volkstuintje van lang geleden kwam, en haalden stokbrood, geitenkaas, tomaten en druiven uit de tas. Met een Zwitsers zakmes sneed ik het knapperige brood. Ik raapte een veer op en stak die in de rand van mijn hoed. Mijn vriendin groef een plant uit die ze aan haar eigen slootkant wilde zetten. Paarse lipbloemen, ik zei dat het een soort orchis was, maar zij ontkende dat.
Terug op het water kwamen we aan een kruispunt van sloten. De Eilandspolder is een wirwar van waterwegen. Mijn vriendin had een kaart meegebracht, maar ze was blijkbaar zo onthecht vandaag dat ze die in de tas liet. Normaal kan ze uren op kaarten turen, zelfs als ze de weg weet: ze wil altijd haar positie bepalen aan de hand van de officiële cartografie. Daarin verschillen we: ik vertrouw blindelings op verkeersborden, zij wil op haar eigen kompas varen. Weet je veel hoe de heren van de verkeersdienst je van A naar B willen sturen?
We kozen een smalle vaart die rechtsaf sloeg. Het water was hier koel en donkergroen door de schaduw van overhangende bomen, een welkom respijt van de hitte, die zich krachtiger deed voelen naarmate de middag vorderde. Ons oriënterend op het kerktorentje van De Rijp zochten we spetterend onze terugweg.
Varen doet iets met de tijd: toen we de camping naderden bleken er al ruim twee uur verstreken te zijn, we konden die expositie nog net voor sluitingstijd halen.
We strekten onze benen, vingen een smartphone op die net niet in het water viel, en liepen naar de auto. Onze schouders beloofden spierpijn voor de volgende dag.

In de tuin waren we lang in de weer met stapels bloemenboeken om de meegebrachte plant thuis te brengen, maar uiteindelijk hadden we beet. Niks orchis. Moerasandoorn, was het, zonder twijfel. Die wetenschap vonden we hoogst bevredigend.




Geen opmerkingen: