vrijdag 5 februari 2016
BLUNSTONE
Ik ben nooit speciaal een fan van Colin Blunstone geweest. Natuurlijk, She's not there van The Zombies hoorde tot het dierbare decor van mijn jeugd, en als in de supermarkt Old and Wise van The Alan Parsons Project uit de muzakspeakertjes klonk zette ik mijn karretje even stil om te luisteren. Naar die behaaglijk weemoedige stem, een stem van vilt, een stem als warme wanten in de winter. En aan een Zombies-reünie van een aantal jaar terug had ik goede herinneringen: het contrast tussen de languissante Blunstone in driedelig tweed en het orgelbeest Rod Argent was vermakelijk geweest. Genoeg redenen, al met al, om 'ja' te zeggen toen mijn dochter voorstelde ons op de gastenlijst te zetten voor een concert van Blunstone in de Amstelveense poptempel P60, waar ze werkt.
Een beetje verstrooiing kon ik ook wel gebruiken. Februari was nog nooit zo onherbergzaam begonnen. Met stille, lege dagen, kaal en net niet koud. Hoe ik ook probeerde de moed erin te houden, mijn gedachten bleven terugkeren naar een dwangmatig kringetje rondom één kernpunt: de tijd gaat veel te snel en zou volgende maand op mijn zestigste verjaardag als een waterval langs een laatste rotsblok naar beneden storten. Memento mori hielden de zeventiende-eeuwse schilders ons voor, 'gedenk te sterven', maar in mijn geval zou een beter voorschrift zijn: denk daar nu eens even niet aan.
In P60 kregen we muntjes van mijn dochter, die bedrijvig aan het tappen was. Met onze verfrissingen gingen we naar de zaal, die volstroomde met leeftijdgenoten. Vlak achter me herkende ik de aanbeden jeugdliefde van mijn vriend Karl, dusdanig geblondeerd dat ze in het kunstige licht niet eens zoveel ouder leek geworden. Ik had de moed niet haar aan te spreken.
Blunstone, zeventig inmiddels, was dit keer in een leren jasje met brede sierkraag gestoken, zijn hemd stond open. Hij had iets van een sater, met zijn lange, gekrulde neus, maar dan wel een aardige en verlegen sater. Zijn gezicht stond in een lach van voortdurende tevreden verbazing, alsof hij aangenaam verrast was door de kwaliteit van zijn eigen muziek en door de waardering die zijn liedjes bij het publiek vonden.
Die liedjes waren goed: Britse kwaliteitspop, net niet commercieel, aanschurkend tegen symfonische rock. De band was goed: jonge alleskunners van het soort waar oudere coryfeeën zich graag mee omringen. Alleen de drummer was een oudgediende: Blunstones' sparring partner uit de Zombies. Ik stelde me voor dat de beide bejaarden na afloop aan de bar boven een pint o' lager herinneringen ophaalden terwijl de jeugd met een Spaatje haar smartphones checkte.
Wat vooral goed was, opvallend goed zelfs, was Blunstones' stem. Het vilten register had hij waar nodig ook nog tot zijn beschikking maar vooral excelleerde hij in krachtige hoge uithalen, lange, gesteunde topnoten met een pezig vibrato. Geen spoortje slijtage, geen barstje te bekennen, als een klaroen klonk die stem. Blunstone, zacht wiegend achter de microfoonstandaard, schuifelde als een zenmeester terug in de schaduw als zijn kompanen hun solo's speelden, en schuifelde weer met een stille brede lach naar voren als zijn volgende inzet kwam - al die tijd was er die merkwaardige uitdrukking van verrukking en concentratie op zijn gezicht.
En hier werd niet geschmierd! Hoe vaak moet hij She's not there niet hebben gezongen sinds 1964? Het klonk alsof hij het gisteren voor het eerst had opgenomen, zo fris. Rob de Nijs, om maar eens een generatiegenoot te noemen, bedekt zijn Malle Babbe met in de loop der tijd ontstane varianten en versieringen; de oorspronkelijke melodie is vaak nauwelijks te herkennen. Blunstone hield zich strikt aan de noten, en waarom niet? Die waren precies goed.
In onderkoelde terzijdes maakte hij een paar grapjes over zijn leeftijd, zoals oudere popsterren graag doen, een beetje koket, een beetje flauw. Maar eigenlijk had hij daar nauwelijks reden toe. Tenminste, niet als zanger - hoe hij zich in de kleedkamer voelt weet ik natuurlijk niet, en wil ik ook niet weten. Hier stond een eeuwig jonge man te zingen. Een man die mijn vroegtijdig ouwelijke gedachten aan dood en vergankelijkheid beschaamde. When I'm Old and Wise, neuriede ik in de parkeergarage. Uit Blunstone's mond had het bijna ironisch geklonken.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
4 opmerkingen:
Toen ik net even keek of je vrijdagse stukje er al stond schrok ik toch even. Een jeugdfoto van Colin Blunstone! Er is er wéér een dood, dacht ik.
Dat het tegendeel waar blijkt, is dan bijna een opsteker.
Ja, Rookzanger; je kàn gracieus oud worden. Eigenlijk had je even aan Blunstone moeten vragen of hij ook rookt, of rookte..
Die jeugdfoto van hem is om meer dan één reden aardig om te zien. Hij drinkt daar overduidelijk geen lager. Vermoedelijk is het Bitter. Wat natuurlijk een stuk Britser is dan lager, de Britse variant van pils, maar dan minder. En ondanks het licht verwijfde imago, dat hem in zijn glorietijd enigszins aankleefde (wat mij betreft), houdt hij bij dat drinken ook een mooie Britse traditie in leven.
Blunstone heeft namelijk schuimringen gebouwd aan de binnenkant van zijn glas.
Dat werkt zo: je nipt niet van je bier, maar je neemt forse teugen. Bij elke teug moet het niveau in het glas tenminste een centimeter of twee zakken. Tussen die teugen door laat je het glas steeds een paar minuten met rust, zodat het schuim zich kan hechten. Bij de volgende teug blijft er dan een mooie schuimring achter.
Het eindresultaat is een klein monument voor drinker en kroegbaas. De drinker laat zien dat hij een man is en de kroegbaas krijgt de eer dat hij perfect schone glazen heeft en een blijvende schuimlaag weet te creëren.
Wat leuk dat je Dorine nog even zag, trouwens!
Bij dat laatste moeten we denk ik een smiley plaatsen... en wat de schuimringen betreft: ik zal dat eens navragen bij mijn dochter, die in een Londense pub werkt. Hier wederom een smiley.
Ik wil deze gelegenheid aangrijpen om een hardnekkig misverstand weg te werken. De roman "Schepen in de nacht" waar Hans Valk bij herhaling aan refereert, is geen sleutelroman, maar een "théma et variations" op mensen die bestaan zouden kunnen hebben. Alles, ,met andere woorden, dat ik Dorien of Jabik of Boris of wie dan ook laat beleven, is ontsproten aan mijn eigen fantasie.
@Roberto: Ik heb in een eerdere reactie, op een ander stukje van Rookzanger, inderdaad gesuggereerd dat 'Schepen in de nacht' een sleutelroman zou zijn.
Nu wil ik best aannemen dat alles wat iedereen in dat boek beleeft volledig bedacht is en geen enkel (auto)biografisch aspect heeft, maar ik verbeeld me toch dat ik, nog niet eens zo lang geleden, op Facebook ruzie heb gemaakt met de geleerde jongen. Fons meen ik trouwens ook te herkennen.
De toon van je reactie doet vermoeden dat je onaangenaam getroffen bent door de term "sleutelroman". Dat spijt me.
Anderzijds zijn de overeenkomsten tussen bepaalde romanpersonages en bestaande personen te groot om erg verrast of geïrriteerd te kunnen zijn over die suggestie.
Een reactie posten