Van katten kun je veel leren. De New Age goeroe Eckhart Tolle beweerde zelfs: 'Ik heb met verschillende zenmeesters geleefd. Allemaal waren het katten.' Een van de dingen die ik van mijn jonge huisgenoten Snuf en Snuitje graag zou willen leren is het vermogen om te spelen. Een propje papier, achteloos de kamer ingegooid, is genoeg voor een woeste uitbarsting van energie. Het wordt opgegooid, nagezeten, afgepakt, grommend meegevoerd als was het een prooi. En als die uitbraak van vitaliteit geluwd is kijken ze suffig naar het nu weer dode object, dat stil en zinloos op het kleed ligt, knipperen met hun ogen en vouwen hun pootjes tevreden onder zich. Dat was het weer voor nu. Even uitrusten en op naar de volgende opwinding (een touwtje? sneeuwvlokjes? een straaltje zonlicht? een bewegende schaduw?).
Ik ben slecht in spelen. Deels komt dat door een teveel aan ernst. Ik heb bijvoorbeeld nooit tegen meligheid gekund. De uitgesponnen grappen van een melige conversatie gaven me altijd een wee gevoel, dat op zeker moment omsloeg in irritatie. Terwijl iedereen nog nahikte van de slappe lach zat ik met een zuur gezicht te zwijgen. Verongelijkt, bijna.
Maar een teveel aan ernst verklaart niet waarom ik niet op een door mijzelf gekozen niveau kan spelen.
Ik schrijf. Deels voor de centen, dat is hack work dat u hier op deze plek nooit ziet, deels uit ambitie en innerlijke drang, dat is proza dat u hopelijk te zijner tijd mag vasthouden als boek. Daarnaast ben ik bezig met een hobbyproject, een flinke lap steeds uitdijende tekst, die ik beschouw als mijn eigen letterkundige speeltuin. Zonder druk, zonder dwang werk ik er nu en dan aan, met in mijn achterhoofd het idee dat het misschien ooit uit kan groeien tot een boek, maar met op de voorgrond de gedachte, dat dit allemaal voor mezelf blijft, en dat ik vrij ben om ermee om te gaan zoals ik dat wil.
En die vrijheid, daar wringt de schoen.
Gisteren had ik een kalme dag. Zonder haast, een beetje lukraak, werkte ik aan van alles. Ik deed boodschappen en zag hoe de zon een glimmende plek in het grijze wolkendek vormde. Er viel een met natte sneeuw gemengde motregen, het was koud. Thuisgekomen had ik geen zin meer om te werken. Maar omdat ik het nog te vroeg vond om te gaan koken en niet wist wat ik verder met de namiddag moest doen besloot ik mijn hobbyproject maar even te openen.
Ik tikte een regeltje, en een half uur later had ik een paar bladzijden dialoog geschreven. Daarna was ik moe maar om de een of andere reden ook onvoldaan. Het was te gemakkelijk geweest, en waar leidde dit allemaal toe? Teleurgesteld zette ik me voor de televisie.
Ik ging vroeg naar bed met mijn roman, Bleak House van Dickens. Er was stilistisch een grote overeenkomst tussen wat Dickens deed en wat ik in mijn hobbyproject probeerde te doen: een losse stijl, meanderend en wijdlopig, naturel en dan weer juist erg gekunsteld, net zoals het uitkwam. Maar, afgezien van een verschil in talent (ik zou niet graag beweren dat ik de nieuwe Charles Dickens ben) was er dit verschil: Dickens schreef feuilletons, afgebakende porties tekst die hij met een deadline inleverde, en van de opbrengst waarvan hij de huur, gas en licht betaalde. Hij moest bovendien een visie hebben gehad voor hij begon te schrijven; hij schreef heus niet zoals mijn katten een propje papier najagen. En als die visie hem soms in de steek had gelaten, dan had hij vast tussentijds zitten ploeteren op zijn plot - want de lezers verlangden van hem dat alle losse eindjes recht gebreid werden. Hij had dan wel de tijd om onderweg lekker te ouwehoeren (een kleine duizend pagina's is lang) maar onherroepelijk kwam het moment dat de regie streng in handen genomen moest worden.
Ik besloot dat ik voor ik verder ging met dit hobbyproject eerst maar eens een schema moest maken. Een scenario moest ontwerpen, een tijdslijn, een indeling moest vastleggen. Want spelen is leuk, maar als er geen regels zijn, als er geen kader is, dan ontaardt het al gauw in meligheid. Vrijheid is oeverloos. Daar moet je tegen kunnen. En ik kan dat niet. Geen talent voor luchtigheid! En daarmee ontstaat de volgende paradox: blijkbaar moet ik, om er plezier aan te beleven, dit literaire spel professioneel aanpakken. Maar is het daarmee nog wel een hobbyproject?
‘Ik… voel me verlegen. Ik schaam me. Ben bijna bang.’
‘Verlegen, iemand met jouw ervaring? Plankenkoorts voor dat klasje? Dat begrijp ik niet.’
‘Ik kan niet gezellig meedoen. Ik kan me er niet aan overgeven.’
‘Stel je soms te veel eisen aan jezelf?’
‘Misschien wel.’
‘Gaat je beroep gewoon door tijdens die les? Moet je iets presteren?’
‘Ja, zo voel ik het wel. Gewoon een beetje improviseren en aanklooien, daar heb ik moeite mee. Daar schaam ik me voor.’
‘Misschien moet je dat eens loslaten. Je hoeft toch niet altijd op niveau te zijn? Er wordt hier toch geen professionele prestatie van je verwacht? Je hoeft er je geld toch niet mee te verdienen?’
‘Toch wel.’
‘Geld verdienen?’ Volle lach.
‘Haha, nee, dat niet. Maar een prestatie wordt er wel degelijk van me verwacht.’
‘Wie verwacht er dan zoiets van je, Rianne toch niet?’
‘Nee.’
‘Jijzelf, is dat het?’
‘Ja. Ikzelf. Ik geneer me voor alles wat niet aan de professionele norm voldoet, terwijl de rest gewoon maar lol heeft. Die kan het allemaal geen zak schelen of ze daar voor gek staan of niet. Integendeel, het ontspant ze. En ik voel me daardoor een buitenbeentje. Ik denk dat ik erboven sta, of zou erboven willen staan, maar in feite sta ik erbuiten. Als een jongetje…’
‘… op het schoolplein.’
‘Precies.’
‘Ik denk dat ik het begrijp.’ Bedachtzaam knikken, geloken ogen.
We zwegen een tijdje. Ik keek mijn therapeut aan en vroeg: ‘Dus, zou jij niet voor me kunnen regelen dat ik dispensatie krijg voor de Schatkist?’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten