vrijdag 19 juni 2015

LACHEN

Mijn buurvrouw vertelde me dat ze ’s zomers altijd meedoet aan de lachmeditatie in het Vondelpark. Om acht uur ’s morgens, bij de zes oude eiken, met uitzicht op de fontein. Heerlijk, zei ze, je gaat dan met een opgeruimd gemoed de dag in. We ruimden onze matjes op en trokken onze schoenen aan.
‘Ik heb daar ook wel eens aan gedacht,’ zei ik. ‘Maar een keurig Zenclubje zoals dit is één, met z’n allen lachen in het park is toch weer iets anders. Die drempel is toch wel wat hoog.’
‘Dan ga je toch een keer met mij mee, als je het eng vindt? We kunnen afspreken bij de vijver. Wat denk je van volgende week woensdag?’
Woensdag leek nog lekker ver weg. Ik stemde toe.

De wekker rukte me om zeven uur uit een diepe slaap. Ik douchte, dronk snel twee koppen koffie, deed een fleece-deken in een tasje en ging naar buiten. In plaats van een colbert had ik mijn hoodie aangedaan. Eventueel kon ik de kap over mijn hoofd trekken. Aldus ingedekt wandelde ik naar het park. Het was een mooie morgen, een beetje fris nog.
Ik stond juist te kijken waar die zes oude eiken in godsnaam waren - de fontein zou pas om acht uur aan gaan, en ik wist opeens niet op welke plek hij zou gaan spuiten - toen ik mijn buurvrouw aan zag komen fietsen. Samen liepen we over het gras naar een plek onder de bomen waar een vrouw al bezig was een mat uit te rollen. Blozend buitengezicht, wit haar, heel lichte ogen. Ze stelde zich voor. Een Sanskriet naam. Ik heb een vooroordeel tegen mensen die zich een andere naam aanmeten nadat ze het licht gezien hebben, een naam uit een andere cultuur nog wel, maar wie leren wil moet vooroordelen opzij zetten. Ze kwam gezellig op mijn kleedje zitten, nadat ze daar beleefd toestemming voor had gevraagd, en legde me uit hoe de procedure zou verlopen. Als de lach niet spontaan wilde komen moest ik hem gewoon faken, dat gaf niks. Zolang hij maar uit mijn buik kwam. Verder moest ik me maar overgeven aan wat er gebeurde. Het was normaal dat ik nerveus was, zelf had ze de eerste keer ook zeven kleuren bagger gescheten.
Ze rinkelde een belletje en daar ging het. Ik lag op mijn kleedje en probeerde te lachen. Zonder het te willen luisterde ik kritisch naar het resultaat: een zuur gereutel, een geremd, staccato gegrinnik. Naast me gierden en proestten de vrouwen het uit. De moed zonk me in de schoenen. Nog een kwartier deze pijnlijke farce volhouden, het was om te huilen! Maar ik liet mijn geoefende middenrif zijn werk doen en bulderde dapper door. Het was goed voor me, hield ik me voor, ik was veel te ernstig en te gereserveerd.
Plotseling schoot me te binnen hoe ik voor ik naar het park ging nog had zitten piekeren over een artikel dat ik wilde schrijven, over de verhouding tussen Giacomo Puccini en Gabriele D’Annunzio. Meneer de intellectueel! En nu lag ik hier als een zot te lachen, terwijl stadgenoten die wél iets nuttigs te doen hadden gehaast langs me heen fietsten. Ergens in het geluid dat ik voortbracht vlamde een vonkje op. Het geluid vatte vlam, sloeg uit en laaide hoog op. Het was allemaal zo absurd, wat kon ik anders dan lachen? Voor het eerst in jaren kreeg ik de slappe lach. Tutto nel mondo è burla, dacht ik. De woorden van de slotfuga van Verdi’s opera Falstaff: alles op aarde is scherts. Maar met die gedachte was het ook meteen gedaan met de lachkick. Ik pruttelde nog wat na en was blij toen het belletje weer rinkelde als teken dat we overgingen tot het stille deel van de oefening. Ik zette me in meditatiehouding en richtte mijn blik op de fontein. De zon fonkelde in het water. Drie eendjes zaten te knikkebollen aan de oever. Op een bankje opende een zwerver zijn eerste biertje.
Toen ik naar huis wandelde merkte ik dat ik ontspannener was dan anders. De ontspanning na een goede vrijpartij of na een flinke huilbui. Onderzoek alles en behoud het goede, had ik tegen het Sanskrietvrouwtje gezegd, om mijn motivatie te verduidelijken. Nu, dat had ik gedaan. Ik had gelachen. Maar in mijn kleren hing de geur van het gras van een Amsterdams stadspark, het gemengde aroma van hooi en hondenpoep. Ik moest deze ervaring nog eens goed overdenken.
‘Haha,’ zei ik bij mezelf terwijl ik de drukke De Lairessestraat overstak.
’s Middags was ik opvallend goed bij stem.


(Illustratie: Falstaff, door Eduard von Grützner, 1921)

2 opmerkingen:

Hans Valk zei

Terwijl ik me de situatie voorstelde, kwam er bij mij ook een lachje op. Het lijkt me wel wat, die lachmeditatie. Hoewel ik datzelfde wantrouwen heb tegen vrouwen die zichzelf van een Sanskriet naam voorzien. En was dat nog maar mijn enige vooroordeel..
"Meneer de intellectueel".. Eigenlijk lach je om jezelf. Dat zou ik zelf ook meer moeten doen. Dat kan en mag altijd, lijkt me.

De hele wereld kan met een relativerende blik worden bekeken en ook dat kan helpen, maar ergens ligt een grens.
Zo'n jongen die op Texel aanspoelt in een bij de Decathlon in Calais gekocht wetsuit. Hij dacht het Kanaal over te kunnen zwemmen. De dood of de gladiolen. Het zou lachwekkend kunnen zijn. Maar een leven dat zo eindigt, terwijl het eigenlijk nog maar net onderweg is, maakt relativeren onmogelijk.

Ik heb ze gezien, een paar maanden geleden, toen ik op weg was naar Engeland. We stonden zelfs even in zo'n file, waar de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs nu zo bang voor zijn. De politie was er ook. Samen voerden ze een kat-en-muis spel op.
Mijn vriendin en ik waren het er over eens dat het wel buitengewoon slecht moest zijn op de plekken waar deze jongens vandaan komen, om je op een dergelijke manier in het ongewisse te storten en je zo te laten opjagen. Dat besef heeft nu een overtreffende trap gekregen. De moed der wanhoop van de kanaalzwemmers.

Maar om jezelf lachen mag gelukkig altijd en onbeperkt.
Die gelegenheid moet naar mijn idee te baat worden genomen. Zo vaak en zo hevig als nodig is. Al was het alleen maar om alles weer in perspectief te zien.


Daniël zei

Lachtherapie, dat doet mij aan de volgende filmbeelden van John Lennon denken:

John Lennon - Laugh N Whisper Item 1969
https://www.youtube.com/watch?v=HRF4ibIjzuA
number 2 studio abbey road 12/1969