vrijdag 26 juni 2015
EREGELD
Zoals trouwe lezers weten verbleef ik vijf jaar geleden een tijdje in een kliniek. Ik moest daar zien af te rekenen met drankzucht en depressie. Toen we mijn aanstaande terugkeer in het normale leven bespraken zei een therapeut, dat het tijd werd om mijn houding tegenover mijn werk te veranderen. De druk moest van de ketel. Ik moest niet langer willen manipuleren en imponeren, maar inspireren. Ik had er de leeftijd voor. Kennisoverdracht en ervaring delen zouden voorop moeten staan, werken mét anderen, niet voor of door hen. Ik snapte wat hij zei en knoopte het in mijn oren.
Wat zou mijn twintig jaar jongere zelf hebben gedacht als hij me gisteren bezig had gezien?
Een zomerse morgen in Slotermeer. Van Spaendonck loopt langzaam langs de slootkant, kijkt genietend naar de wilde bloemen die uit het lange gras opschieten. Aan zijn zijde schuifelt een zangeres die net zo oud is als zijn moeder geweest zou zijn als ze nog zou leven. Samen betreden ze het buurthuis. Daar drinken ze koffie en testen de microfoon. Van Spaendonck pakt zijn gitaar uit en controleert de stemming. Het publiek druppelt binnen. Bejaarde koppen, Hollands, Indisch en Surinaams. Ze worden geïntroduceerd. Twee maal een half uur lang zingen ze, vertellen ze. Liedjes over vroeger, zelf geschreven of evergreens. Het dorp, Het Monster van de Sloterplas. ‘Aan de Amsterdamse grachten…’ - het publiek zingt luid mee. Een keurige heer met waterige ogen blijkt een gewezen operettezanger. Hij haakt in bij het refrein van ‘O sole mio! en wordt naar voren gehaald om een lied van Richard Tauber te zingen. Na afloop beginnen de overblijvers spontaan uit Kun je nog zingen zing dan mee te citeren. ‘In ‘t groene dal, in ‘t stille dal…’ De laatste hapjes worden weggewerkt, Van Spaendonck pakt zijn gitaar in en krijgt een envelopje.
Twintig jaar geleden zou ik zo’n ‘muzikale inloop voor 50-plussers’, georganiseerd door de ANBO hebben gezien als een nederlaag. Ik was toen bezig de wereld te veroveren en als ik al in informele setting optrad dan was dat bij rijke en belangrijke mensen thuis, champagne, kaviaar en lobby na afloop. Nog tien jaar eerder schaafde ik als een miniaturist aan de subtiele meesterwerken die de grote componisten hadden nagelaten. Een paar achtste noten niet perfect en ik was ongelukkig met mijn prestatie. De lat lag heel hoog, ergens boven de horizon, waar de bewonderde sterren straalden.
Muziek was toen een heilig voorwerp dat ik als een priester op een fluwelen kussentje droeg. Je mocht ernaar kijken maar er niet aankomen. In dit buurthuis in een buitenwijk was van dat sacrale helemaal niets overgebleven. De muziek van nu was eenvoudiger en minder verheven, dat is zeker; maar zij stroomde in warme, levende golven om ons heen. Ik, de dienaar met zijn gitaar, mijn hoogbejaarde priesteres en het publiek, dat mee mocht doen met de ceremonie, - we maakten er allemaal deel van uit en we hadden het goed naar ons zin. Het ging hier niet om prestatie en het beoordelen van die prestatie maar om het samen beleven van de essentie van woord en klank, om menselijk contact en gedeelde ontroering. Om dat te kunnen realiseren moet je je artistieke normen wat bijstellen – Mahler is niet zo geschikt voor een buurthuis en met Hugo Wolf is het slecht meezingen.
Het heeft me wat tijd gekost om aan deze nieuwe omgang met mijn muze te wennen: de eerste keren dat ik zo low profile optrad keek mijn oude ik streng over mijn schouder mee. Maar we hebben vrede gesloten, de hogepriester en de minstreel in me. Ik lig niet meer wakker van de gewetensvraag of ik nu nog wel kunstenaar ben of dat ik tot een entertainer ben verworden. Ongelukkig van een verkeerd akkoord of een paar foute noten word ik niet meer. Ik ben blij dat ik iets wezenlijks heb kunnen betekenen voor deze mensen, dat ik ze een goede ochtend heb bezorgd. En dat envelopje stak ik liefdevol in mijn binnenzak: het bevatte eregeld.
(Illustratie uit 'De wondere avonturen van Arretje Nof', Johan Fabricius)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
3 opmerkingen:
Mooi verhaal, Rookzanger. Je liederen maken kennelijk iets los bij je luisteraars. Van het een komt het ander. Een zeker enthousiastme. Ze komen zelf tot zingen. Dat lijkt me inderdaad tamelijk bevredigend.
Op zo'n manier moet ooit volksmuziek in vorige eeuwen levend zijn gehouden. Ik zou bijna constateren dat jouw manier van werken in de afgelopen tweehonderd jaar te weinig is toegepast.
Muziek is ondertussen òf hoge cultuur, òf iets dat op een iPod staat en als een soort constante achtergrondruis ervoor zorgt dat je het geluid van de echte wereld niet hoeft te horen.
Wat betreft Arretje Nof, ik dacht direct: "pindakaas!"
De naam Johan Fabricius bracht me aan het twijfelen, maar zoals gebruikelijk bracht Wikipedia uitkomst. Fabricius maakte die boekjes met Arretje Nof in de hoofdrol in opdracht van de Nederlandse Olie Fabrieken (NOF), die later Calvé gingen heten.
Het merkwaardige is echter dat hij dit al in de jaren twintig van de vorige eeuw deed, terwijl ik zeker weet dat ik ooit in mijn vroege jeugd met Arretje Nof in aanraking ben gekomen. Maar dan spreken we toch weer van tenminste dertig jaar later.
Kan kloppen, Hans. De Toonder Studio's hebben de reeks in de jaren '50/'60 nieuw leven ingeblazen. Ik heb beide reeksen, zowel de oorspronkelijke van Fabricius als de latere, in mijn bezit. In een geheime, gekoesterde la met jeugdherinneringen.
Dat verklaart het. Ik zal de Toonder versie hebben gezien.
Een reactie posten