Elke maand heeft zijn eigen karakter. Voor mij is de meimaand traditioneel een tijd van cultuurpessimisme. Ik probeer niet te kijken, maar doe het toch. Het songfestival.
Gisterenmiddag zat ik met een goede vriend op een terrasje. Ik was grieperig. Terwijl ik mijn gedachten formuleerde tot mijn kant van een onderhoudend gesprek merkte ik dat ze overal langs schuurden en raspten. Ik zat daar lekker, met een goede espresso onder de groene bladeren, en de middagzon scheen vriendelijk op de mooi gerestaureerde gevels van de Ceintuurbaan, en toch moet ik een zure indruk hebben gemaakt.
We bespraken de waan van de dag en we lachten erom. Maar de lach van mijn vriend was goedmoediger dan de mijne, die nogal scherp klonk. Mijn vriend zei dat hij net als ik vaak naar DWDD keek. Maar anders dan ik zonder echte ergernis. Hij en zijn vrouw zaten op de bank en zeikten gezellig al die opgeblazen ego’s af, eensgezind in hun scherpe maar vrolijke kritiek. Hij zag het vooral als een beetje verstrooiing na een dag hard werk. Zelf zou hij er niet dood gevonden willen worden, daar aan die tafel van de nieuwe, openbare vrijmetselarij, waar met een joviale handdruk van Matthijs verbonden gesmeed worden (‘Daar gaan wij hier wat aan doen!’) en waar men zich heer en meester waant over een samenleving die dagelijks haar gretige afgezanten op audiëntie stuurt. Zelf wist ik dat nog zo net niet. De ijdelheid in mij is nog niet gestorven en een deel van mijn ergernis komt misschien wel voort uit ordinaire jaloezie. De afgunst van wie aan de kant zit. De vrolijkheid van mijn vriend zette me aan het denken – hij was in al zijn pragmatisme veel onthechter dan ik. Terwijl ik die morgen nog wel een uur op een kussentje had gezeten in de Zenschool.
Ik wandelde naar huis, maakte eten, en met een bord op schoot zette ik me voor de tv. Met de lach van mijn vriend nog in mijn oren slaagde ik erin het dagelijkse programma anders te bekijken. Meer van een afstand. Ik zag Prem razen en brullen en hoorde Marc-Marie kirren en gillen. Het amuseerde me.
Maar later op de avond zette een ander soort gillen mijn zenuwen weer op scherp. Als je door het huis scharrelt en met een half oor luistert naar wat er op het songfestival allemaal voorbijkomt valt één ding vooral op: alles schreeuwt, blèrt, kermt en krijst om aandacht. En vals! Onze Trijntje zong haar afdankertje van Anouk althans zuiver, maar sommige van haar concurrenten zochten op tenenkrommende wijze de marges van hun tonen op. Knap hoor, om er consequent net naast te mikken. Probeer het maar eens. Blijkbaar wordt het songfestival niet geautotuned (er loopt niet, zoals bij The Voice, een tooncorrectieprogramma mee), en een deel van de competitie betreft dan ook de meest basale premisse van het zingen: kan men het ook echt live, zonder van de bedoelde toon af te dwalen? Toch is de uitkomst daarvan niet bepalend voor de eindresultaten, want sommige van de meest ontluisterende missers, zoals de tergend onzuiver intonerende dame die voor Albanië uitkwam, gingen fluitend door naar de finale terwijl anderen die wel degelijk iets konden terug werden gefloten. Wonderlijk.
Ik besloot me erover te verbazen en het bij verbazing te laten, wachtte de uitslagen van de tweede ronde niet af en richtte de afstandsbediening, drukte op de knop als een beul die resoluut iemand uit zijn lijden verlost. De stilte van het zwijgende beeldscherm was balsemend.
Voor ik naar bed ging slikte ik twee paracetamolletjes en wat valeriaan weg met een glas water. Terwijl ik een restje tandpasta op mijn borstel uitwrong zong ik een regel van Schumann, met een ironie die zelfs tekstdichter Heine niet in de woorden heeft willen leggen: ‘Im wunderschönen Monat Mai, als alle Vögel sangen’.
(Illustratie Richard Ernst Kepler (1851-1930), bij 'Das Buch der Lieder' van Heinrich Heine)
Gisterenmiddag zat ik met een goede vriend op een terrasje. Ik was grieperig. Terwijl ik mijn gedachten formuleerde tot mijn kant van een onderhoudend gesprek merkte ik dat ze overal langs schuurden en raspten. Ik zat daar lekker, met een goede espresso onder de groene bladeren, en de middagzon scheen vriendelijk op de mooi gerestaureerde gevels van de Ceintuurbaan, en toch moet ik een zure indruk hebben gemaakt.
We bespraken de waan van de dag en we lachten erom. Maar de lach van mijn vriend was goedmoediger dan de mijne, die nogal scherp klonk. Mijn vriend zei dat hij net als ik vaak naar DWDD keek. Maar anders dan ik zonder echte ergernis. Hij en zijn vrouw zaten op de bank en zeikten gezellig al die opgeblazen ego’s af, eensgezind in hun scherpe maar vrolijke kritiek. Hij zag het vooral als een beetje verstrooiing na een dag hard werk. Zelf zou hij er niet dood gevonden willen worden, daar aan die tafel van de nieuwe, openbare vrijmetselarij, waar met een joviale handdruk van Matthijs verbonden gesmeed worden (‘Daar gaan wij hier wat aan doen!’) en waar men zich heer en meester waant over een samenleving die dagelijks haar gretige afgezanten op audiëntie stuurt. Zelf wist ik dat nog zo net niet. De ijdelheid in mij is nog niet gestorven en een deel van mijn ergernis komt misschien wel voort uit ordinaire jaloezie. De afgunst van wie aan de kant zit. De vrolijkheid van mijn vriend zette me aan het denken – hij was in al zijn pragmatisme veel onthechter dan ik. Terwijl ik die morgen nog wel een uur op een kussentje had gezeten in de Zenschool.
Ik wandelde naar huis, maakte eten, en met een bord op schoot zette ik me voor de tv. Met de lach van mijn vriend nog in mijn oren slaagde ik erin het dagelijkse programma anders te bekijken. Meer van een afstand. Ik zag Prem razen en brullen en hoorde Marc-Marie kirren en gillen. Het amuseerde me.
Maar later op de avond zette een ander soort gillen mijn zenuwen weer op scherp. Als je door het huis scharrelt en met een half oor luistert naar wat er op het songfestival allemaal voorbijkomt valt één ding vooral op: alles schreeuwt, blèrt, kermt en krijst om aandacht. En vals! Onze Trijntje zong haar afdankertje van Anouk althans zuiver, maar sommige van haar concurrenten zochten op tenenkrommende wijze de marges van hun tonen op. Knap hoor, om er consequent net naast te mikken. Probeer het maar eens. Blijkbaar wordt het songfestival niet geautotuned (er loopt niet, zoals bij The Voice, een tooncorrectieprogramma mee), en een deel van de competitie betreft dan ook de meest basale premisse van het zingen: kan men het ook echt live, zonder van de bedoelde toon af te dwalen? Toch is de uitkomst daarvan niet bepalend voor de eindresultaten, want sommige van de meest ontluisterende missers, zoals de tergend onzuiver intonerende dame die voor Albanië uitkwam, gingen fluitend door naar de finale terwijl anderen die wel degelijk iets konden terug werden gefloten. Wonderlijk.
Ik besloot me erover te verbazen en het bij verbazing te laten, wachtte de uitslagen van de tweede ronde niet af en richtte de afstandsbediening, drukte op de knop als een beul die resoluut iemand uit zijn lijden verlost. De stilte van het zwijgende beeldscherm was balsemend.
Voor ik naar bed ging slikte ik twee paracetamolletjes en wat valeriaan weg met een glas water. Terwijl ik een restje tandpasta op mijn borstel uitwrong zong ik een regel van Schumann, met een ironie die zelfs tekstdichter Heine niet in de woorden heeft willen leggen: ‘Im wunderschönen Monat Mai, als alle Vögel sangen’.
(Illustratie Richard Ernst Kepler (1851-1930), bij 'Das Buch der Lieder' van Heinrich Heine)
4 opmerkingen:
"Voor mij is de meimaand traditioneel een tijd van cultuurpessimisme."
Dat is nogal wat, Rookzanger.
Het is lente; geheel onafhankelijk van het menselijk gedreutel komt dat elk jaar gewoon weer terug. Niet alleen voor tevredenen of legen, zelfs iemand als Maarten van Roozendaal, die ik niet direct van vals sentiment verdenk, kon ervan genieten, getuige zijn lied 'Mooi'.
'Nog een een keer een lente waard' zijn is inderdaad een groot geschenk. Van wie precies; daar blijf ik even buiten. Maar een geschenk is het.
Maar goed. Als je het dan persé even over DWDD wil hebben; met dat programma is iets merkwaardigs aan de hand.
Je kunt je ergeren aan de niet-aflatende stroom van BN-ers die daar hun laatste eitje (ik wilde even iets anders schrijven) leggen, de hypes die men steeds opnieuw probeert te scheppen, of de hijgerige sfeer waarmee het programma behept is.
Aan de andere kant komt er naar mijn idee met enige regelmaat ook èchte passie voorbij. Ik ken geen programma waarin zó vaak liefhebbers hun gemeende liefde verklaren voor bepaalde beeldende kunst, literatuur of muziek. En in een zó grote variatie. Ik ben ervan overtuigd dat het mensen op ideeën brengt en stimuleert zich te verdiepen in dit of gene.
Zie het als verheffing van de arbeidersklasse. Die weliswaar niet echt meer bestaat, maar een klasse van legen (die bovendien vaak niet tevreden zijn) is daarvoor in de plaats gekomen.
In hoeverre die klasse in staat is het kaf van koren te scheiden, blijft de vraag. Want anderzijds is het allemaal veel te veel, natuurlijk. En het programma suggereert dat je het allemaal moet bijlopen, bovendien. Dat houdt geen mens vol, natuurlijk.
Eigenlijk weet ik dus niet wat ik ervan moet vinden. Van mij krijgt het het voordeel van de twijfel.
Over het Songfestival vind ik helemaal niks, maar dat vergeef je me vast wel.
Het decolleté van Trijntje kon ik wel waarderen. Maar ik weet niet eens of ze dat op het moment suprème ook heeft ingezet.
Het is allemaal uitgesneden en aangelicht om het onderwerp beter uit te doen komen, Valk. Ik heb net op een bankje een amandelcroissantje gegeten en daarna een hortensia gekocht voor op het balkon. Leve de lente!
Dat het allemaal niet zo erg is als het doet voorkomen, laat zich raden. En anders is het schrijven erover waarschijnlijk een soort masochistisch genoegen.
Maar los van de lente: ik geef nog meer meningen. Vind je daar nog iets van?
Die verheffing van de voormalige arbeidersklasse? Ja, per saldo is die positief, al blijft het tempo noodzakelijkerwijs moordend hoog en de inhoud dienovereenkomstig dunnetjes. Maar ik geef toe, ik kan ook wel met instemming en belangstelling kijken. Het is maar net hoe de pet staat - het lijkt het echte leven wel.
Een reactie posten