vrijdag 29 mei 2015

SCHRAMAAIEN


‘Schramaaien,’ zei mijn vriendin.
‘Wat?’ zei ik.
‘Ken je dat niet? Dat is toch een gewoon woord.’
‘Niet in mijn woordenboek. En ik durf te wedden dat het geen ABN is,’ zei ik, iets te stellig. Het was nog vroeg, ik had mijn eerste koffie nog maar net op, mijn stem had een grommerige bijklank.
Mijn vriendin opperde dat het misschien dialect zou zijn, het Apeldoorns van haar moeder of het Twents van haar vader. Het moest iets betekenen als 'klunzige, onbehouwen bewegingen maken'. Je kon bijvoorbeeld met je armen 'rondschramaaien'. Ik veronderstelde dat het een familiewoord was. Dat prikkelde haar. Ze vond het kleinerend. Ze erkende dat ik veel van taal wist, maar ik moest ook weer niet denken dat ik alwetend was.
Mijn vriendin heeft in mijn leven veel nieuwe woorden geïntroduceerd. Vreemde begrippen die ik langzaamaan ben gaan accepteren als normaal en zelfs heb leren waarderen. Ik hoorde ze ooit voor het eerst, schijnbaar als improvisaties, als instant-taal of speelse neologismen, maar toen ze niet weg bleken te gaan moest ik ze wel een plaats in mijn taaluniversum geven. Viegelieren, grutten, een pierk: u kent ze misschien niet, deze verbale pareltjes, maar voor mij zijn ze inmiddels heel gewoon, al zal ik ze niet zo gauw in gezelschap laten vallen zonder erbij te zeggen: ‘zoals mijn vriendin zegt’.
Taal is zoiets als geld. Een ruilmiddel. Met geld wisselen bezittingen van eigenaar, met woorden ruilen we ideeën uit. Om dat systeem te laten functioneren moeten er afspraken worden gemaakt over geldigheid, er moeten valuta worden gesanctioneerd. Taalvaluta variëren van algemeen tot specifiek: het kleinste sociolect is het intieme patois dat binnen een familie wordt gesproken, waarin woorden soms ongewone betekenissen hebben, van vorm veranderd zijn of fris uit de klei van oerklanken geboetseerd zijn voor eigen gebruik. Tot die laatste categorie behoorde schramaaien, schatte ik zo in.
Google, te hulp geroepen, kende het in elk geval niet. ‘Over die schram aaien…’ was de enige vindplaats. Andere spellingen leverden ook niets bruikbaars op. Mijn vriendin was verbaasd maar wilde het nog niet opgeven. Thuis zou ze haar Bargoens woordenboek raadplegen. Tenslotte hebben niet alle woorden het internet gehaald. Dialect uit het pre-internettijdperk moet maar net die ene onderzoeker of verzamelaar treffen die het online zet. We denken wel dat alles op het web te vinden is, maar de mazen zijn nog niet zo fijn geweven dat er niet zo nu en dan iets doorheen glipt.
In afwachting van de verdere onderzoeksresultaten van mijn vriendin, en om mijn knorrige stelligheid een beetje goed te maken, zet ik nu in groot corps het gewraakte woord boven dit stukje. Wat zijn status ook blijkt te zijn, het is vanaf nu in elk geval online te vinden.



[Viegelieren/fiegelieren: (vooral in de samenstelling 'uitviegelieren') uitvogelen, uitzoeken, uitproberen. Van origine Saksisch (Achterhoeks).
Grutten: prutsen, rommelen. Oorspronkelijk het breken van boekweit, gerst of haver.
Pierk: lang, puntig voorwerp.
Herkomst onbekend.]


Naschrift: Jaap de Berg gaf in zijn taalrubriek in Trouw desgevraagd opheldering: het blijkt om een verbastering van het dialectwoord 'scharmaaien' (zwaaiende bewegingen maken) te gaan. Gewoon vindbaar in woordenboek en online. 'Aha', dacht ik, 'dat ik daar zelf niet op gekomen ben!' Ik had inmiddels al een onnodig ingewikkeld verband met 'schamaaien' = 'te vroeg maaien', bedacht...

Geen opmerkingen: