De smaak voor biografieën komt met de jaren. Ik heb de meeste lezers om me heen langzamerhand de fictie zien verlaten om zich te verdiepen in de levens van anderen. Is het de duidelijkheid van een van A tot Z geboekstaafd bestaan die troostrijk is, als je onzeker bent over de laatste hoofdstukken van je eigen autobiografie? Is het de les die uit het leven van anderen te leren valt, die fascineert? Als je nog jong bent en er vele mogelijkheden open liggen zijn fictie en fantasie aantrekkelijke gidsen; als de levensweg voor een goed deel gelopen is wil je graag je ervaringen toetsen aan die van reizigers die hem helemaal hebben afgelopen, misschien is dat het.
Ik ben de laatste tijd verslingerd geraakt aan Teller of Tales, de biografie van Arthur Conan Doyle, geschreven door Daniel Stashower. Een grondige studie die leest als een spannende roman. Arthur Conan Doyle, de man met de walrussnor en de twinkeloogjes en de zangerige tenor, de man die Sherlock Holmes niet was. Ik heb hem zien opgroeien en ik heb zijn laatste dagen meebeleefd. En wat een boeiende ervaring was het! Zelden heb ik een man ontmoet die zo’n tomeloze energie koppelde aan zo’n integer karakter en zo’n ambitie aan zulke romantische uitgangspunten. Al lezend verbaasde ik me over de bergen werk die de man verzette. Hij heeft zoveel geschreven en gedaan, zoveel gereisd, zich zo druk gemaakt om zulke grote kwesties, zich zo luidkeels met de wereld waarin hij leefde bemoeid, dat je zou denken met een enorme carrièremaker te doen te hebben, en toch lijkt al die activiteit gespeend van elk narcisme. Hij deed het voor anderen, voor zichzelf had hij steeds een beminnelijk soort zelfspot paraat, een subtiele humor die een figuur die anders pompeus zou zijn geweest juist sympathiek maakte.
Conan Doyle voerde vele kruistochten, zo nodig in zijn eentje, als hij ergens verontwaardigd over was of ergens hevig in geloofde. En dat gebeurde nog al eens. Naarmate hij dankzij de immense populariteit van zijn schepping Sherlock Holmes beroemder werd viel het hem gemakkelijker om een podium voor zijn meningen te vinden. Alles wat hij schreef vond automatisch de weg naar krant, pamflet of boek, en op het toppunt van zijn roem werd er zelfs in regeringskringen naar Sir Arthur geluisterd.
Toch lezen we regelmatig, in dit van zinvolle tijdbesteding uitpuilende leven, over een knagend gemis. Doyle verlangde naar een grotere betekenis van zijn leven, een of ander ‘groot doel waarvoor hij op aarde was geplaatst’. Schrijven was niet genoeg, avonturieren en reizen ook niet; politiek en campagne voeren voldeden niet, zijn patriottische inzet in de Tweede Boerenoorlog en in de Eerste Wereldoorlog evenmin.
Die innerlijke onrust, dat verlangen naar iets groters, naar vervulling, het heeft iets religieus. En ook iets van het smachten naar een roes. Doyle had al jong de katholieke kerk afgezworen, en met een drinkende vader die stierf in een inrichting was hij op zijn hoede voor zijn eigen latente drankzucht. Een atheïstische Godzoeker en een niet drinkende alcoholist?
Uiteindelijk vond Conan Doyle zijn levensvervulling als apostel van de spiritistische beweging, die hem al van jongs af aan gefascineerd had.
In zijn eigen woorden: ‘Het is de zaak waarvoor iedere voorafgaande fase, mijn geleidelijke religieuze ontwikkeling, mijn boeken, die me een introductie gaven bij het publiek, mijn bescheiden fortuin, dat me in staat stelt me te wijden aan niet lucratief werk, mijn werk als spreker, dat me helpt de boodschap over te brengen, en mijn fysieke kracht, die nog afdoende is om uitputtende tournees te verdragen en de grootste zalen anderhalf uur lang met mijn stem te vullen, ieder voor zich een onbewuste voorbereiding zijn geweest. Dertig jaar lang heb ik me effectief getraind voor de rol zonder het minste innerlijke vermoeden van waarheen ik op weg was.’
Zijn tijdgenoten zagen het met lede ogen aan. ‘Is Conan Doyle gek geworden?’ vroeg men zich openlijk af. De geliefde auteur, de invloedrijke publieke persoonlijkheid, het vaderlijke voorbeeld voor de natie, beet zich met koppig fanatisme vast in zijn laatste kruistocht en werd uiteindelijk de man die in feeën geloofde en met geesten om de tafel zat, en die de hele wereld daarvan onvermoeibaar deelachtig maakte. Er zijn veel verzachtende omstandigheden aan te voeren voor Doyles bekering: zijn Keltische achtergrond, zijn gefnuikte katholicisme, de dood van zijn dierbaren in de loopgraven, maar alle verklaringen kunnen niet verbloemen dat hij de laatste tien jaar van zijn leven behalve een reeks spiritistische traktaten nauwelijks meer iets geschreven heeft.
Als lezer en meelever gaat dat me aan het hart. Ik had zo graag gelezen hoe de innerlijke onrust van Sir Arthur stilaan was overgegaan in een onthechte tevredenheid met het bestaan. Het geluk van een even dwaze als diepe spirituele overtuiging was fijn voor Doyle natuurlijk, maar, als ik zo egoïstisch mag zijn, als voorbeeld heb ik er niet zoveel aan.
Op 16/17/18/19 februari wordt om 17.00 uur, op radio Klara, de reeks 'Sherlock' uitgezonden, over het leven van Conan Doyle. In aflevering 3 is Rookzanger te gast. Luister hier.
9 opmerkingen:
Mooi stukje, Rookzanger.
Deze samenvatting van de biografie van Doyle biedt meteen ook weer een leuk inkijkje in één van aspecten van de Britse ziel (om nog maar weer even aan te haken bij je voorlaatste stukje); de ogenschijnlijk altijd latent aanwezige hang naar het voor-christelijke Bittannië. Ik kom dat vaker tegen en ik vindt het elke keer weer boeiend.
Biografieën zijn inderdaad fijn leesvoer. Ze bieden mij de laatste jaren meer inzichten in de wereld en de mens, dan romans dat nu nog doen.
Een roman als de 'Donkere Kamer van Damokles' gaf me destijds een vergelijkbare ervaring. Inzicht in de menselijke conditie èn inzicht in de sfeer en de feiten van een stuk Nederlandse geschiedenis.
Het zou kunnen zijn dat er nog regelmatig (Nederlandse) romans verschijnen die me eenzelfde ervaring kunnen bieden, maar ik betwijfel het. Of misschien ben ik er alleen maar te lui voor en geef ik tegenwoordig de voorkeur aan een schrijver die gewoon verteld hoe is of was. Over zichzelf, of over een andere beroemdheid.
Sprekend over de 'Donkere kamer': niet alle biografiën bevallen me even goed.
In de afgelopen maanden heb ik een poging gedaan om mezelf door het eerste deel van de biografie van W.F. Hermans heen te werken. "werken" zegt het al. Dat is me uiteindelijk niet gelukt. Misschien omdat ik al veel van Hermans wist, maar ik denk ook omdat ik de stijl en de aanpak van Willem Otterspeer te moeizaam vindt. Het was me te peuterig. Elke vaart ontbreekt en veel details zijn té onbenullig. Otterspeer legt Hermans op de divan en hangt naar mijn smaak te vaak de psycholoog uit. Terwijl de feiten of de uitspraken van anderen in de omgeving van Hermans meestal genoeg zijn om jezelf een idee te vormen van het karakter van de hoofdpersoon.
Ook bij de biografieën moet je de krenten dus uit de pap vissen.
Maar 'Teller of Tales' is blijkbaar zo'n krent.
Bedankt voor het delen..
Verdorie. Nou weet ik al een leven lang dat "ik vind" zonder 't' geschreven wordt. En ja hoor..
En die 'd' in verteld, die een 't' moet zijn..
Nou ja.
Vooruit, verplaatsen we in gedachten die 't' naar 'verteld'. :)) Maar alle gekheid op een stokje: wat je zegt is belangwekkend. Ik heb de - voorzichtige - indruk dat in Angelsaksische landen hogere eisen worden gesteld aan de biografie als zelfstandig te genieten werk van bellettrie, terwijl men hier ter lande al tevreden is als het bronnenonderzoek degelijk is geweest. Neem bijvoorbeeld die doorwrochte bio van Reve, waarvan het leesplezier vergald wordt door de vaak abominabele stijl van de biograaf.
Ook in Nederland worden wel goede biografieën geschreven. Lang geleden heb ik bijvoorbeeld de biografie van Vestdijk, door Wim Hazeu, met veel plezier gelezen. Terwijl ik het werk van Vestdijk zelf slecht ken. Misschien was juist dat laatste een factor in mijn waardering. Maar ook de biografie van Bob den Uyl, door Nico Keuning, bleef boeien. Het werk van Bob den Uyl ken ik wel vrij goed.
Maar in het algemeen heb je wel gelijk, denk ik. In het Verenigd Koninkrijk is altijd al meer aandacht geweest voor het nationale erfgoed, dan in Nederland.
Daar hoort de waardering voor landgenoten die iets hebben betekend voor de cultuur bij. Misschien is het aan het verwateren, maar ik krijg altijd de indruk dat de meeste Britten nog wel wat Kipling kunnen voordragen.
Zelfs een 20e eeuwse dichter als Philip Larkin geniet landelijke bekendheid.
Ik vraag me af of er in Nederland dichters zijn die zo breed erkenning hebben gevonden. Misschien Kopland Kopland, met zijn 'Jonge sla'..
Nou ja; er zijn tientallen biografieën die ik nog wel eens zou willen lezen, dus we kunnen nog vooruit..
Hazeu heeft met zijn Toonder-biografie ook uitstekend werk geleverd.
Over Otterspeer: ik las in deze Hermans-biografie een zin zoiets als: "Hij was de zoon van een oliehandelaar en zou dat zelf later ook worden".
Ik snap wat hij bedoelt, maar zal hem dit slordige taalgebruik nooit vergeven.
Trouwens: wordt het niet tijd voor een Geerten Meijsing biografie? Wie o wie zou die kunnen schrijven?
de mooiste nederlandse biografie die ik de voorbije twee drie jaar las, is die van hans slijper over willem kloos, "dit vreemd gemis", zéééér mooi!!
Een reactie posten