In mijn vorige bijdrage vertelde ik u over mijn speurtocht naar Sherlock Holmes, en hoe ik in Amsterdam, Hay-on-Wye en Newport zijn oeuvre bij elkaar sprokkelde. Hoewel ik daar geenszins naar op zoek was, vond ik al doende de voetsporen van Conan Doyle zelf: hij bleek in Hay-on-Wye te zijn geweest, en de lokale legende van de hellehond van de Baskervilles vandaar te hebben geëxporteerd naar Dartmoor. Dat leek me niet meer dan een grappig toeval, maar het zou nog veel gekker worden. Om u dat te kunnen vertellen moet ik u eerst meenemen naar de voorlaatste dag van onze vakantie.
We kwamen die dag uit Wales, waar we ’s morgens nog het strand van Llandelli hadden bezocht. Over de grote brug die de wijde Severn overspant reden we Engeland binnen. We zoefden een tijd over de M4 met als doel ergens in Surrey van de weg af te gaan en iets landelijks te zoeken voor onze laatste overnachting. De volgende dag zouden we dan op ons gemak Dover kunnen bereiken. Guildfort leek ons wel wat. De wegen waren daar op de kaart groen omzoomd en de gids beloofde ons aardige B&B’s.
Guildford bleek echter behalve groter dan we hadden gedacht ook propvol. Feestelijkheden, cricketwedstrijden, dat werd niet helemaal duidelijk, maar in elk geval was zelfs de betonnen doos buiten de stad waar je met creditcard en pincode een slaaphok huurt tot het laatste bed bezet.
We zetten de tomtom op plaatsen in de buurt, Milford, Haslemere, en stopten onderweg bij iedere mogelijke herberg. Zelfs bij een chic resort aan een meer in het bos gingen we belet vragen, hoewel dat vermoedelijk onze financiën danig zou ontwrichten. Het baatte niet, de hele streek bleek volgeboekt.
Inmiddels was de acht in de klok geraakt, en we waren moe en hongerig. In Hindhead hielden we halt bij een inn die er veelbelovend uitzag. Maar aan kamerverhuur deden ze niet. Wel gaven de mannen die aan de bar hun pinten stonden te drinken ons een paar tips. Mijn vriendin en mijn zoon liepen het bos is om de B&B te zoeken die ons was aanbevolen. Ik bewonderde in de beer garden een enorme hortensia en deed een schietgebedje. Maar nee, ze zaten daar onder het strodak net op hun laatste gasten te wachten. Op weg dan maar weer, door het bos, naar een tamelijk groot hotel waar we wel kans zouden maken volgens de dorpelingen.
We vonden het zoals het ons was uitgelegd, tegenover een BMW-garage. The Devil’s Punch Bowl, heette het. Het zag er aanlokkelijk uit en ik wreef de toversteen die ik aan het strand van Wales had opgeraapt maar eens flink op. Binnen bleek een andere sfeer te heersen dan de met bloemen versierde gevel deed vermoeden. Het Engels dat hier werd gesproken was plat en er klonk muziek die je eerder in een discotheek verwacht dan in een Victoriaans landhuis. Het Engels van de vrouw bij de receptie was niet zozeer plat als wel onbeholpen. Maar met haar Oost-Europese accent deed ze ons welkome mededelingen: ja, er waren nog twee kamers. Vier bedden, maar als we een kampeermatrasje naar boven wilden slepen was dat geen probleem. Als we maar niet verwachtten dat zij met bedden ging zeulen, want ze was zes maanden zwanger. Duur was het ook niet bepaald.
Zo zaten we even later achter borden ravioli met bospaddenstoelen die de kok nog op de valreep wilde maken. Voor een dessert was het te laat, helaas. We sliepen uitstekend in ruime kamers en de volgende morgen maakte ik Moccona met de waterkoker, at er de bijgeleverde shortbread cookies en gingersnaps bij, en zag met welgevallen hoe een stralende zomerdag was begonnen.
We hadden gedacht dat The Devil’s Punch Bowl een grappige naam was die op de klandizie zinspeelde, zoiets als ‘Het Rovershol’ of ‘Het Smokkelaarsnest’. Maar het bleek de naam te zijn van een natuurwondertje, pal tegenover het hotel. Een natuurlijk amfitheater, een reusachtige groene kom, beheerd door het National Trust. Aan de rand zat iemand tussen de vlinders te aquarelleren en er wandelden keurige dametjes rond in bloemenjurken die je bij ons alleen nog maar in Bennekom of Heemstede ziet. We aten er scrambled eggs in het restaurant en gingen verkwikt op weg naar Dover. De naam Hindhead vergat ik al gauw.
Maar gisteren begon ik aan mijn derde Sherlock Holmes-roman. En wat las ik onder de inleiding?
‘A. Conan Doyle, Hindhead, Haslemere.’
Ik zou nu graag schrijven dat ik zijn biografie erop nasloeg, maar Google is een te gemakkelijke vriend. Conan Doyle, zo leerde ik, heeft tien jaar lang in Hindhead gewoond. Daar, in Undershaw House, vlakbij het hotel waar ik niets vermoedend de nacht doorbracht, schreef hij onder meer The Hound of the Baskervilles.
Ik heb in Nederland, België en Frankrijk bewust naar de sporen van Simenon gezocht. Maar de schim van Conan Doyle lijkt zich aan me op te willen dringen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten