vrijdag 15 juli 2022

Voorheen Rookzangers Notitieblog 36: Primum Fundamentum


De luit is mijn leraar. Als ik haar geduldig bespeel, met zachte aanslag, beloont ze me met een mooie, zuivere toon. Wil ik te veel en benader ik de snaren te gretig of te gespannen, dan ketsen de tonen, worden ze schel en vals. Zelfs kan er een lage bassnaar losschieten die net zo stabiel vastgepind leek door de eindelijk op zijn plaats gewrikte stemschroef. 

Ongeduld is mijn vijand. Als ik erin geslaagd ben een kwartier of langer heel aandachtig simpele toonladders te spelen met de voor de renaissanceluit vereiste techniek, die waarbij duim en wijsvinger elkaar afwisselen, en de duim onder de wijsvinger verdwijnt ('thumb under'), en als dat lukt, en als ik vervolgens ook andere oefeningen tot tevredenheid uitvoer, dan wil ik eigenlijk het liefst meteen losgaan op een virtuoos stukje. Het betreffende stukje eerst heel langzaam te spelen, en het niet als een renaissancistisch circuspaardje te laten draven, dat vereist zelfbeheersing. Als ik die niet opbreng en toch voor het snelle tempo kies struikelt het paardje nog voor de finish en word ik als berijder boos of ongelukkig. Dressuur kost nu eenmaal tijd. Het stuntwerk, zo dat er al ooit van komt, moet in de toekomst liggen, als een doel om naar te streven. Mijn ambitie verbijten, mijn geduld oefenen, dat is wat me nu te doen staat. De rest komt - of niet.

De gitaar is de advocaat van de duivel. Lukt het me niet een stukje te spelen met die nieuwe techniek, dan grijp ik al snel terug naar de manier van aanslaan die ik op de gitaar gewend ben. Ik bluf me dan door de muziek heen met een rommeltje van technieken. Dat heb ik in het verleden al te vaak gedaan. Er moet muziek gemaakt worden, nietwaar, welke vingers en hoe je die gebruikt, wat geeft het, als de noten er maar zijn en, vooral, als de ziel van de muziek maar geraakt wordt.
De muzikant in mij moet voorlopig zwijgen. Ik hoef niet, morgen of volgende week, op een podium te zitten om liedjes van Dowland gaan spelen, zeg ik tegen mezelf. Laat ik dit instrument nu eens grondig leren beheersen, mijn techniek vanaf het fundament opbouwen. Mijn bemoeienissen met de bouzouki en de mandoline hebben in het verleden tot niets geleid. Ik pingelde er wat op en ging voor het snelle resultaat. Daar had ik algauw genoeg van omdat er geen groei in zat. Ik speelde eigenlijk een stukje gitaar op een ander instrument. Dat verwante maar toch zo andere instrument belemmerde me meer dan het me tegemoet kwam en het verdween in de koffer zodra het niet meer nodig was voor de liedjes die ik erop wilde spelen. Het mooiste zou zijn als ik de gitaar nu in de koffer zou laten, omdat er in de luit toekomst zit, terwijl de gitaar het instrument van mijn verleden is.

Op mijn zeventiende werd ik, na een pop-, blues- en rockperiode, gegrepen door de klassieke gitaar. Ik liet me gewillig uit mijn band zetten en verkocht mijn elektrische. Ik luisterde eindeloos naar platen met Spaanse gitaarmuziek en ploeterde tot diep in de nacht om me een nieuwe wereld eigen te maken, die van notenschrift en nylon. Ik meende dat mijn handigheid in tokkelen wel voldoende basis moest zijn voor mijn zelfstudie - had niet ook Jan Akkerman het zichzelf geleerd? Mijn pogingen resulteerden in een Partita in a klein - vijf stukken bij het vertrek uit Amsterdam, helemaal in de stijl van mijn Spaanse voorbeelden, die ik allang niet meer kan spelen.
Maar ze leidden ook tot een krampachtige houding van vooral de rechterhand die ik naderhand nooit helemaal kon afleren. 
Tegenwoordig is er - als je zo eigenwijs bent om geen les te nemen - YouTube. Op vele instructievideo's doen luitisten voor hoe het moet. Je kunt hun vingers van dichtbij en op repeat bekijken, beter dan je die van een fysieke leraar zou kunnen volgen. Ik kijk graag naar Brandon Acker, een magnifieke speler die een kwart miljoen abonnees bedient met een schat aan tips en informatie en verbluffend mooi en gaaf spel op vele gitaar- en luitachtigen - wat hij noemt 'all things that go pluck'. Zijn videokanaal Arpeggiato is professioneel opgezet en hij neemt met zijn charmante glimlach en zijn verlegen gegrinnik om zijn eigen virtuositeit ('Wow!') makkelijk voor zich in.
Als zijn Amerikaanse perfectionisme en zijn koketterie me gaan tegenstaan zoek ik zijn norsere collega's op. Nuttiger dan Brandons briljante showcase zijn misschien de tergend trage lessen van de grijze Britse luitbouwer (met staartje) Martin Shepherd, die er ruim zeven minuten over doet om je de positie van de duim te demonstreren. Of die van de introverte Haagse luitist David van Ooijen die in close up heel geduldig dagelijkse basisoefeningen voordoet.
En als ik dan last krijg van mijn oude tegenzin in de stille en wat schimmelige wereld van de Oude Muziek kan ik altijd weer terug zappen naar de lief lachende Brandon, die als een shreddende rockheld een wervelende toonladder speelt en me het gevoel geeft dat luitspelen ook iets is van 2022. Want naar die eenzelvige jongenskamersfeer van de Partita in a klein uit 1973 wil ik niet meer terug.


Geen opmerkingen: