donderdag 28 juli 2022

Rijnlandse ontmoetingen, vervolg

Het was niet onze bedoeling om aan ramptoerisme te doen. Maar toen we de Rijn overgestoken waren met het veer en de vercommercialiseerde toeristenfuik die de befaamde abdij Maria Laach is geworden hadden bekeken, brachten een falende batterij en een te grove routekaart ons via schilderachtige bergweggetjes in het Ahrdal. De watersnoodramp, de Flutkatastrophe, waarbij 180 mensen omkwamen en duizenden dakloos werden was iets meer dan een jaar geleden. Bruggen, wegen en huizen werden toen verzwolgen door de gezwollen rivier. We zagen de beelden op tv en schudden bekommerd ons hoofd. Nu we hier rondreden kwam de realiteit pas echt binnen. De ooit aantrekkelijke dorpen en stadjes zijn nog lang niet bekomen van de ramp, overal ligt wrakhout, troep en modder, de gesloten hotels grijnsden ons als spookhuizen met lege oogkassen aan. Er wordt nog volop gewerkt aan herstel maar het herstel stagneert omdat de geldstromen stagneren. Vanuit Kreuzberg, waar nog één hotel in bedrijf leek, klommen we omhoog, weg uit deze misère. We kwamen in een stil gehucht waar ouderwets veel zwaluwen rondzwierden. Een uithangbord, "Alte Krähe". Stoppen, wat eten en drinken en advies vragen. 

In de cours van een voormalige boerenhof kwamen we in een andere wereld terecht. Een lange jonge vrouw met grootstedelijk opgeschoren haar en een Peaky Blinders-pet op kwam ons bedienen. De kaart zou in Amsterdam-Zuid geen indruk hebben gemaakt maar in deze streek van schnitzels en Saumagen was het aanbod opvallend. We aten heerlijke quiche en een salade met walnoten, vijgen en feta, wat couscous ernaast. Een jong verwend gezinnetje, zo te horen uit mijn stadsdeel, hing wat landerig aan een tafel verderop, ze hadden hier een appartement gehuurd. De vrouw met de pet noemde ons een paar hotels in Altenahr die het mogelijk nog deden. Ik belde een paar keer maar kreeg geen gehoor. Terug dan maar naar Kreuzberg via de slingerweggetjes omlaag, in de hoop dat dat onaanlokkelijke hotel pal langs de nu magere rivier inderdaad open was.

Een tanige man was in de tuin aan het werk. Ik vroeg hem of we een kamer konden krijgen. Hij legde zijn schop neer, wiste zich het zweet van zijn voorhoofd, nodigde ons uit in de schaduw te komen zitten, gaf ons bier en water uit een ijskastje, en begon te bellen. 'Ich habe hier zwei Gäste...'
Ik dacht dat hij de beheerder belde maar dat bleek hijzelf te zijn. Hij belde de schoonmaakster. Het hotel was bezet door mannen uit allerlei voormalige Oostbloklanden die glasvezel aan het aanleggen waren. Een vreemde prioriteit, leek me, in een dorp waar alles nog half kapot was.
De glasvezelmannen zouden de volgende middag pas terugkomen, legde hij met gruizige basstem uit, maar er moest een kamer worden schoongemaakt, een bed worden opgemaakt. Dat konden we eventueel zelf wel doen, opperde mijn vriendin behulpzaam, maar dat lachte hij weg. Maakten we het ons gemakkelijk, over een uur kwam de poetsvrouw. Hij bleef op zijn gemak bij ons zitten en begon een kromme pijp te stoppen.
Dat brak bij Voorheen Rookzanger het ijs en we raakten in een goed gesprek. Natuurlijk vooral over de vloed - die lag nog voorin zijn conversatie, hij wees ons aan hoe hoog het water had gestaan - maar ook over pijproken, de jeugd van tegenwoordig die natuurlijk lui was maar vorig jaar waren ze wel met bussen tegelijk komen helpen, de falende en corrupte overheid, tuinieren, de schapen van mijn vriendin.
Vermakelijk misverstand: vroeger had ze er wel twintig gehad, vertelde mijn vriendin. De ogen van de man puilden uit, hij lachte ongelovig. Twintig schepen, echt? Schäfe, had ze gezegd en hij had Schiffe verstaan. Ach ja, Schafe! Die rottige umlaut ook - wanneer wel en wanneer niet, voor een Hollander altijd een probleem.
Na ruim een uur kwam een vrouw met een roze hanenkam, in haar kielzog een paar verlegen dochters. De man besloot toch ook maar een Feierabend-Bier te nemen terwijl zij onze kamer klaarmaakte. Toen alles geregeld was gaf hij ons de sleutels met het verzoek die morgen in de deur te laten, hij moest al heel vroeg naar Darmstadt voor een klus.

Toen de avond viel waren we alleen in een leeg hotel in een kapot dorp. De kamer rook sterk naar goedkope zeep. Alleen in de burcht aan de overkant, bovenop de heuvel, brandde licht. Daar woonde de baron, had de man verteld. Die was vorig jaar hoog en droog gebleven.




Geen opmerkingen: