Het slotakkoord van de 4 Mei-viering was nog maar net verklonken of het was zomer en ik zat in een bos. Een ander bos dan vorig jaar maar het kamp dat we er inrichtten was bijna hetzelfde. Misschien had mijn broer sinds de laatste keer een professionelere partytent aangeschaft, en die fietsen met die dikke banden, waren dat die van vorig jaar, of toch andere exemplaren? Maar al gauw waren de meisjes aan het badmintonnen en had mijn oudste broer zijn schildersspullen tevoorschijn gehaald om een boom te gaan vereeuwigen in acryl en was alles heel vertrouwd. De decorwisselingen waren als jaarringen, geruststellend vloeiende patronen die het verstrijken van de tijd markeerden.
Bij de tradities van deze korte Hemelvaartvakanties hoort zo langzamerhand ook dat ik last heb van mijn gebit. Twee jaar geleden leed ik onder de naweeën van een onlangs getrokken kies, nu herinnerde een licht bonken me eraan dat een andere kies op de nominatie stond om hetzelfde lot te ondergaan. Met paracetamol smoorde ik dat vermanende geklop, want het weder was veel te fraai, het nog jonge groen te fris en te teer, en de kampplek te rustiek om te laten bederven door gezeur, of dat nou wortelde in mijn kaak of niet.
Ander gezeur had ik al eerder in de kiem gesmoord. Ik had me op ons tentje verheugd, maar mijn vriendin bleek dat, in de haast van het inpakken, te zijn vergeten. Ik had het haar nog half voor de grap gevraagd: heb je de tent? Nee, had ze geantwoord, maar we konden toch ook in het busje? Ja, dat kon. Maar slapen in een busje bewaarde ik liever voor geval van nood, zei ik toen ik van de schrik bekomen was. Dat wist ze toch? voegde ik er querulant aan toe, terwijl we over de A1 reden en de Veluwe al te dichtbij was om rechtsomkeert te maken. Mijn vriendin ging niet op mijn twistzieke voorzetje in maar verontschuldigde zich grootmoedig, ze had het ook zo druk gehad. Ik kon niet anders dan berusten. Niks aan te doen. Een plaagduiveltje venijniger dan mijn kies siste dat alles nu bedorven was, maar ik had geen paracetamol nodig om dat zuigende stemmetje dood te drukken. Wie zoveel mediteert als ik moet toch tenminste met dit soort futiele tegenslagen om kunnen gaan, waar is het anders allemaal goed voor? Ademhalen doe ik toch wel, daar heb ik geen kussentje voor nodig.
Zo slikte ik mijn kinderlijke teleurstelling manmoedig weg, ademde diep de harsige boslucht in en probeerde het leuk te vinden om achterin een oud VW-busje te gaan slapen.
Niet al te lang na de avondmacaroni installeerde ik me met David Copperfield achterin de laadbak. Op een echte matras, die mijn vriendin niet vergeten was. Ik moest toegeven, het vrije uitzicht naar boven, op die ruisende hoge bomen tegen de langzaam donker wordende hemel, was geweldig. Het werd alleen even belemmerd door de gestalte van mijn broer, die nieuwsgierig kwam kijken hoe ik erbij lag.
Goed hoor, zei ik. Maar het was vreemd, in feite is zo'n tentje hoogst onveilig. Iedere voorbijganger kan je dwars door het flinterdunne doek heen een rotschop verkopen. Toch voelde er niets zo veilig als juist een tentje, zei ik tegen het hoofd boven me. Imaginaire geborgenheid. Een heerlijke, luchtige illusie. Terwijl in een auto slapen, hoewel dat eigenlijk veel veiliger is, maar gewoon in een auto slapen is. Grmp. Nu ja.
's Ochtends werd ik gewekt door de zoete koren van de vogels. Met mijn kies ging het een stuk beter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten