‘Een echo?’ echode mijn dochter op vragende toon. Haar gezicht kreeg een neutrale uitdrukking, leek te bevriezen: haar ogen stonden ver, haar oren waren gespitst op wat de stem in haar mobieltje haar op het punt stond te onthullen. Even later ontdooide het, ontwaakte: haar ogen schitterden, haar mond werd breed en krulde op, er kwam een blos op haar wangen, maar dat laatste verzin ik er misschien bij.
‘Een meisje, o wat leuk! Wat fijn!’
Ik had bij het woord ‘echo’ in eerste instantie aan iets anders gedacht. Het was tenslotte mijn zoon die belde, en we hadden net een cd afgerond. Had die toch nog te veel galm? Maar die gedachte was maar kort geweest, en ingegeven door mijn egocentrisme. Al na een seconde had ik de echo beter geplaatst. Mijn zoon had nu wel andere dingen aan zijn hoofd dan een beetje galm meer of minder.
Nu was het dat woord ‘meisje’ dat me beetpakte en flink aan me schudde. Een heel scala aan emoties ging bliksemsnel door me heen. Eerst iets van teleurstelling: er zat precies dertig jaar tussen mijn vader, mijzelf, mijn zoon en… een meisje! Belachelijk om teleurstelling te voelen, sprak een verstandige stem in mij bestraffend. Dat kwam alleen maar door dat ingewortelde verlangen naar symmetrie. En, moest ik bekennen, ook door die oude, versleten familieromantiek, die verhalen over stamhouders en traditie die mijn opa er ooit ingehamerd had. Dat was passé. Zelfs mijn negentig jaar oude vader wist dat.
‘En, gaan jullie nu trouwen?’
‘Nee, opa.’
‘Samenwonen zeker?’
‘Hm... weten we nog niet.’
Mijn vader had mijn zoon met een verrast lachje aangekeken. De vraag naar het voortleven van de familienaam had hij maar niet eens meer gesteld. Hij was blij, hij was ontroerd, hij zou overgrootvader worden. De rest was onbelangrijk. Dat familiealbum, die stamboom… ach, zijn vader had daar nu eenmaal aardigheid in gehad, en wij hadden het spel meegespeeld.
Terwijl ik me het gesprekje herinnerde dat opa en kleinzoon twee weken eerder hadden gevoerd, toen mijn zoon en zijn vriendin het grote nieuws waren komen brengen, was mijn teleurstelling al verdampt. Ik stelde het opgelucht vast. Ervoor in de plaats kwam iets waarvoor ik geen woorden had. Er groeide iets. Niet alleen in de buik van wat ik maar ouderwets mijn schoondochter zal noemen, maar ook in mijn hart. Trots was het niet, vertedering eerder, het voelde zacht aan. Het was misschien het besef dat er iets bijkwam in deze wereld waarin zoveel voorgoed verdwijnt. Dat mijn krimpende wereld opnieuw groter werd, mooier werd, warmer werd.
De yogajuf had het die morgen over ‘liefdevolle verbondenheid’ gehad. Een soft begrip uit de sfeer van de spiritualiteit waarbij ik me nu plotseling iets kon voorstellen. Ik voelde me verbonden met een wezentje dat tot voor kort nog een abstractie was geweest en hield daar nu al van. Een wezentje dat nog geen naam had, maar wel een geslacht, dat had de echo duidelijk laten zien. Een meisje, dat ergens verderop in de tijd ‘opa’ tegen me zou zeggen.
(Illustratie: Jessie Wilcox Smith, ca 1922)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten