dinsdag 25 augustus 2015
Tandarts, zomerregen
De nieuwe tandarts had me een doemscenario voorgespiegeld. Hij is een nog erg jonge, ambitieuze man, tanden en kiezen zijn voor hem alles. Hij keek me ernstig, zelfs dramatisch aan, met indringende blik. Ik sputterde wel wat tegen, vertelde hem over mijn financiële status, zei dat dat allemaal niet zomaar ging, wat hij me daar voorstelde, dat ik daar eens goed over moest nadenken. Maar ik moest wel buigen voor zoveel overredingskracht. Ik luisterde gedwee naar zijn instructies over de juiste bewegingen die een tandenstoker dient te maken en overzag ondertussen in gedachten paniekerig mijn agenda en mijn bankrekening.
Zijn daaropvolgende preek over niet roken, vitamines, weerstand en gezond leven relativeerde alles wel wat.
‘O, ben je er zo een?’ dacht ik. De andere tandarts, mijn leeftijd, is anders, laconieker. Die had natuurlijk mijn niet helemaal gezonde tandvlees ook allang gezien, maar erover gezwegen, en gedaan wat hij kon, per sessie. Urgent was het toch immers niet? Nee, zo’n vaart zal het allemaal wel niet lopen, dacht ik in een poging om mezelf gerust te stellen. We zijn niet perfect, waarom zouden onze gebitten perfect moeten zijn? Eeuwige jeugd en maakbare perfectie zijn een illusie die deze jongeman misschien nog koestert maar mij boezemt de onvolmaaktheid minder angst in.
Maar buiten, met een afspraak voor over twee weken op zak, wogen de woorden van de nieuwe tandarts zwaar op mijn gemoed. De serie afspraken die ik de komende maanden zou moeten maken was noodzakelijk, wilde ik mijn gebit op lange duur behouden. Ik kon daar mijn ogen niet voor sluiten. Ik googelde de behandeling en ik zag ze voor me, die uren in de martelstoel, ze waren als grote zwarte blokken die dwars over het parcours van mijn leven waren gezet. Ik liep er in gedachten al tegenaan, ik kon er niet omheen.
‘Stel je niet zo aan,’ zei mijn dochter toen ik bij haar mijn beklag deed. ‘Daar hoef je toch niet nu al tegenop te zien? Een paar dagen van tevoren, oké, maar nu al? Dat is ziek.’
Als ik toch ziek was mocht ik ook op bed gaan liggen, en dat deed ik dan ook.
Het begon te regenen. De druppels lekten langs mijn raam. Ik keek er naar en werd een moment lang warm van binnen. Ik heb een goede verstandhouding met de regen, we begrijpen elkaar met een half woord. Ik knipoogde naar het raam. Daardoor aangemoedigd verdubbelde de regen zijn inzet. Verdriedubbelde, verveelvoudigde: woeste buien ratelden neer, vormden een dicht gordijn van water dat soms, op een windvlaag, schuin begon te hangen, precies zoals echte gordijnen doen.
Ik herinnerde me hoe ik een paar dagen eerder een mooi moment, een potentieel geluksmoment, bijna had laten schieten, doordat mijn gedachten, geheel overbodig zoals later bleek, in beslag werden genomen door dingen waar ik tegenop zag. We zaten op een fluisterboot op het Sapmeer, in de Noord-Hollandse Eilandpolder. Het water was roerloos, spiegelglad. Toen zagen we hoe kleine poeltjes verschenen. Spetters van een subtiel buitje sloegen in, er vormden zich kringen omheen, een heel zacht tikken klonk in het riet. Een zomerregentje op het water. Ik pakte mijn fototoestel, zoomde in en drukte af, bewaarde het ogenblik voor later en ging weer door met piekeren.
Deze regen vroeg meer aandacht. Hij liet zich niet zo makkelijk wegzetten voor latere referentie, hij wilde nu gezien worden. Ik keek en keek, net zo lang tot het ernstige gezicht van de tandarts begon te vervagen en weggespoeld werd door de druppels.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
3 opmerkingen:
Mindfulness: het genieten van het nu. Dus vooral de camera in de zak laten zitten. Dan maar geen vastleggen van het moment. Vastleggen in je hoofd, niet op camera.
Haha, heb ik jarenlang tegen P gezegd. Waarom komen jouw reacties trouwens twee keer door?
Een reactie posten