vrijdag 21 augustus 2015

LIJKWADE


De oude gevelpandjes aan de overkant van mijn straat zijn jarenlang speelbal geweest van strijdende machten: huisjesmelkers, de gemeente, de kraakbeweging. Onlangs is er een vierde speler bijgekomen, en die heeft definitief het pleit beslecht. Het Grote Geld is gekomen, heeft het terrein overzien, kansen geroken op nog meer Groot Geld en zijn plan getrokken.
Aan het begin van de zomer organiseerde de nieuwe eigenaar een informatiebijeenkomst voor buurtbewoners in Wildschut, met een hapje en een drankje. Het sloop- en wederopbouwscenario werd onthuld, de architect lichtte zijn ontwerp toe. De buurt was mondig maar machteloos, de topman van de schimmige constructies van BV’s die schuilgaat achter de ‘eigenaar’ maakte duidelijk dat we konden morren wat we wilden over de hoogte van de nieuwbouw en het verlies van daglicht dat dat voor ons betekende, maar dat hij dat hoffelijk terzijde zou leggen. Zijn gladgeschoren schedel, zijn sportschoolgestalte en zijn maatkostuum straalden onverzettelijkheid uit.

Het Grote Geld pakt de dingen groot aan. Er wordt niet zomaar gesloopt, dat zou te ordinair zijn. Veel manuren en veel materieel zijn gestoken in het imago van het nieuwe project, dat 12 Van Ruysdaels gaat heten: 4 townhouses, 6 appartementen en 2 penthouses op de plek waar zeven panden 21 etagewoningen herbergden, gaat u maar na.
De onderkant is afgeschermd met glimmend zwarte panelen: drie dagen werk voor een heel team. Daarna werd een reclamedoek opgehangen, stijlvol zwart, met artist’s impressions van de nieuwe huizen en een reusachtige R, vergezeld van de kreet Modern Luxury – alleen al de buizenstructuur waaraan het doek is bevestigd kostte dagen werk. En waartoe dit alles? Die panden gaan tegen de vlakte, toch? En twaalf flats in Oud-Zuid verkoop je ook zó wel.
‘Het zal de prijs wel opdrijven. Ik heb allang opgegeven me er druk over te maken,’ zei mijn onderbuurman toen ik hem op straat tegenkwam, ‘maar ik blijf me verbazen. Dit is een wereld waar ik totaal geen affiniteit mee heb.’

Inmiddels zijn de gevolgen van deze zorgvuldige sloopvoorbereiding duidelijk. Iedere keer als ik mijn huiskamer binnenkom zie ik een mat zwart vlak, en moet ik me ervan verzekeren dat de zon nog gewoon schijnt. Ik voel me ook een beetje bedreigd, alsof ‘ze’ mij en de andere gewone mensen in hun gewone huizen eigenlijk liever weg zouden hebben uit de chique straat die dit in hun verbeelding reeds is. Ik bewaak mijn fort en houd het hier nog wel een jaartje of wat uit, maar helemaal lekker voelt het niet. Er wringt iets. Ik voel me een onwelkome kwantiteit in de ogen van al die grote spelers, die ruimte en steen uitsluitend zien als belegging en winstobject, een sjofele man, een residu uit de verzorgingsstaat die van sociale woningbouw profiteert op een locatie waar zoiets toch eigenlijk niet kan.

Gisteren heeft er de hele middag een jongeman in een zwart pak met een rode das op de stoep gezeten, geduldig wachtend in de zon tot er een paar fotografen kwamen. De reclamepanelen waren afgezet met paaltjes en koorden zoals in een museum. 'Van Ruysdael', begrijpt u! Ik keek toe vanaf mijn balkon. Er fietste een echtpaar langs. De man keek naar me op en riep lachend: ‘Ah, de tevreden buren! Mooi toch? Van krakers naar nouveau riche!’
Ik gaf hem grijnzend gelijk. Van krakers naar nouveau riche - ik vraag me af wat ik liever heb. Ik kijk naar de glimmende lijkwade die de arme karkassen van die mooie, opzettelijk verwaarloosde en uitgezogen pandjes bedekt, en geloof dat ik het antwoord wel weet.

Geen opmerkingen: