vrijdag 20 juni 2025

ZONNEWENDE


De tas is zo gepakt. Een paar boeken, wat elastieken voor mijn dagelijkse rek- en strekoefeningen, een schetsboekje en wat potloden. Opladers en dat soort nuttige dingen die je op reis nooit mag vergeten hoeven niet mee - in het huis van mijn vriendin is alles aanwezig. Voor de vorm, voor het vakantiegevoel, bevestig ik mijn zakmes aan mijn broekriem.  

In Coronatijd organiseerden mijn dochters en hun vrienden een alternatief Castlefest, op het land van mijn vriendin, tussen de appelbomen. Het was fijn en voor herhaling vatbaar maar toen de beperkingen werden opgeheven ging alles al heel snel weer zijn gewone gang. Het nog eens te organiseren, zo'n Farmhousefest, was wel het voornemen maar het duurde tot een paar maanden geleden dat er ernst mee werd gemaakt. 
Morgen is het 21 juni. Solstitium, zonnewende. Een heidens, Keltisch feest. Mijn dochters voelden hun heksenhart sneller kloppen en zetten zich achter de naaimachine voor het maken van witte gewaden. Er werd mede besteld bij de Gall & Gall. Morgen, als Amsterdam op het hete asfalt feest, dansen zij in de weide. 

Ik geef de plantjes extra water. Verschoon de kattenbakken. Voeg nog even een maat aan een nieuw koorstukje toe. Mijn dochter brengt de sleutel naar de kattenoppas. Kalm aan, drie kwartier rijden. We gaan op reis, maar blijven thuis.


vrijdag 13 juni 2025

DROOMLOCATIE

 


De lezer van dit blog met een sensitief oor en een goed geheugen heeft me weleens iets horen zeggen over faalangstdromen. Het vreemde met die dromen is dat ze heviger en frequenter worden naarmate ik minder actief ben op het podium. Toen ik jong en vol ambitie was en regelmatig in de schijnwerpers stond van operabühne of concertzaal bleven zulke nachtmerries in elk geval voorafgaande aan mijn optredens uit. Achteraf sprong er wel eens een snaar of waaide er een flard bladmuziek van een lessenaar. En net als bijna al mijn vakgenoten stond ik soms onaangekleed op het nachtelijk toneel of was ik mijn teksten plotseling vergeten.

Je zou denken dat dit nachtelijke twijfelen aan je eigen capaciteiten minder wordt in de loop der jaren. Als je rustig leeft en bijna alles een herhalingsoefening is waarvoor je normaal gesproken in wakende toestand je hand niet omdraait, waarom zou je in je slaap dan nog zo gekweld worden door nare demonen? Toch wordt het erger in plaats van minder. Heel soms heb ik zelfs beklemmende dromen over een gewone doordeweekse koorrepetitie. Mijn vriendin en ik moeten daar dan om lachen, zij vol onbegrip, ik een beetje zuur. Blijkbaar is het de blootstelling aan een groep mensen die telt; of het de Grote Zaal of de sacristie van de Hofkerk is maakt dan niet uit.


Vanochtend (ik had de katten naar buiten gejaagd en hoopte nog wat te slapen hoewel het al licht begon te worden) was het weer goed raak. Dat weer is niet juist, want zoals vanmorgen kende ik mijn demon nog niet. Punt één ging het over een concert dat nog moest kómen, en was het geen nachtelijke verwerking van weggeduwde spanning, zoals meestal; punt twee betrof het mijn nu al ruim twee decennia durende artistieke bemoeienis met Nieuw-West, wijk van mijn jeugd. In de liedjes en theaterstukken die ik daarover maakte heb ik blijkbaar zoveel vertrouwen (of ze voelen zo vertrouwd) dat ik niet het idee heb op mijn tenen te lopen. Er hoeft dus ook niets verwerkt te worden.

Tot vanmorgen dus.

Jan stond naast me, gitaar in de aanslag, en keek me ernstig, afwachtend aan. Het was vijf voor zeven. Om zeven uur zou het concert beginnen. Er klopte van alles niet, er was veel onzeker. Toen de mensen zaten en we moesten gaan spelen bleek dat ik mijn teksten nergens kon vinden. De vellen papier waren hopeloos verward, de goede waren er niet bij. Melodieën, akkoorden? Geen idee. Na een paar moeilijke minuten die uren leken besloot ik maar eens genadeloos eerlijk te zijn. 'Er is iets niet goed in mijn hoofd,' zei ik tegen het verbaasde publiek, 'ik kán dit niet meer.'

Jan vergoelijkte mijn opmerking en zei troostend dat het wel weer zou gaan als ik het goede blaadje maar zou vinden.

Ik werd wakker met hartkloppingen en een gevoel van grote bedruktheid.

Maar, besloot ik om mezelf op te peppen, ik was in elk geval eerlijk geweest. De pijnlijke grens tussen binnen en buiten, tussen wat je bent en wat men van je verwacht was daarmee voor het eerst in een droom opgeheven.


Aanstaande zondag om 16:00 uur presenteren we deel 10 van Tussen Andreasplein en Zwarte Pad, het 'literaire jaarboek' voor Nieuw-West, dat Fred Martin en ik naar een tweede lustrum hebben getild. In het fraaie Van Eesteren Museum aan de Sloterplas. Ik zing met Lucas van Helsdingen op sopraansax wat goede oude liedjes over mijn buurt. Denk ik. Hoop ik.


Uit het voorwoord:


'In de loop van deze serie "literaire jaarboeken" hebben wij, de samenstellers, meerdere malen onze verbazing uitgesproken over het succes van de reeks. Of, laten we het bescheidener formuleren: de onverwachte continuïteit van wat begon als een leuk, eenmalig idee.

Nu we bij nummer tien zijn beland hebben we nóg meer recht van spreken. Maar tegelijkertijd daalt er een soort rust neer. Met tien is het altijd goed. Als we nu stoppen, hebben we een mooi resultaat bereikt. Een tiental boeken de wereld ingestuurd te hebben met verhalen over Nieuw-West, in evenzoveel jaren, dat is niet niks. Geen andere Nederlandse stadswijk kan daaraan tippen.
En als we doorgaan, is het een tijdlang ook goed, wat we ook doen of nalaten: 11 is een mooi getal (twee keer hetzelfde cijfer, het gekkengetal), 12 is een dozijn en een heilig getal, 13 - dat is alle dertien goed… 

Daarna wordt het lastiger. 14 en 15 gaan nog wel (twee weken en drie lustrums) maar dan wordt het doorzetten tot je bij de 20 komt.'



vrijdag 6 juni 2025

Es gibt wieder Maikäfer


Tok
. Een olijfbruine kever kwam hard neer op de kampeertafel. Hij draaide met spartelende pootjes als een breakdancer rond op zijn rugschild; ik wipte hem rechtop met mijn zakmes. Mijn broer zei dat hij er al over gelezen had, ze waren een plaag. Ik was verrast, nee, stil van verbazing. Ik had niet gedacht ze ooit nog te zullen zien. 

Wat meikevers waren wist ik van mijn vader. Ze doken vaak op in zijn weemoedige verhalen over het geidealiseerde Brabant van zijn jeugd. Hoe weet ik niet meer. Ik denk iets met kinderspelletjes. Ving hij ze, speelde hij ermee?
In My Family and Other Animals van Gerald Durrell komt 'de man met de rozenkevers' voor. Hij is een doofstomme marskramer, wonderlijk gekleed, die met zijn rechterhand een herdersfluit bespeelt en met zijn linker als een poppenspeler aan de touwtjes trekt waaraan rozenkevers zijn vastgemaakt, de beestjes vliegen zoemend om zijn hoofd. Zo ongeveer stelde ik me mijn vaders meikevers voor, als levende helikopters in de blauwe lentelucht. 
Toen de tijd aanbrak dat ik droomde van een toekomst als bioloog (niet voor niets was het boek van Durrell over de bewoners en vooral de fauna van Korfoe me zo lief) keek ik elk voorjaar uit naar de mythische torren maar die waren net zo van de vergiftigde en vervuilde aardbodem verdwenen als destijds de ooievaar - een vooroorlogse prent uit een fauna waarbij stond zeer zeldzaam, of: laatste exemplaar waargenomen in 1963. 
Een nog langharige Reinhard Mey zong het in 1974, met geëxalteerde tenor, Spaanse gitaar omgehangen, in zijn eigen variant van Het dorp: Er wordt, bij de spoorwegovergang, een kolos van een parkeergarage gebouwd maar vroeger waren daar boerenhuisjes met hun tuinen. Daarin ving de zanger met zijn vriendjes de kevers die bomen en gewas aanvraten. Er wachtte een beloning voor degene die er het meest had verzameld. Maar: es gibt keine Maikäfer mehr. En zo was het.

Op de camping zoemen en gonzen ze vijftig jaar later vrolijk rond. Het is een klein wonder, op mijn negenenzestigste de kevers van mijn vader alsnog in het echt te zien. Op mijn twaalfde had ik dat niet kunnen dromen. Evenmin als ik had kunnen voorzien dat ik in een stadspark dagelijks naar een nest ooievaars zit te kijken. Twee jongen zijn er. Ze worden al groot. Misschien krijgen ze wel meikevers te eten. 


vrijdag 23 mei 2025

HEMELWATER

Ergens op de A7, waarschijnlijk tussen Wijdewormer en Purmerend, viel me een melodie in. Ik was niet érg enthousiast maar voor de zekerheid sloeg ik haar, toen ik geparkeerd had bij de supermarkt in De Rijp, op met mijn spraakrecorder. Het was lang geleden dat ik inspiratie had gehad, meestal ontstaan liedjes al werkend achter de piano, met een tekst voor mijn neus. 
Die zondag was gezellig druk. Ik had mijn vriendin een week niet gezien en had haar van alles te vertellen maar dat lukte slechts fragmentarisch, als de kleinkinderen of fornuis en oven onze aandacht niet vroegen. Maandag ging ik terug naar de stad, voldaan over een mooie dag in de polder maar nog vermoeider dan ik was geweest. Het verbaasde me dat ik, terwijl ik mijn stemming als laag zou willen beschrijven, af en toe naar de piano liep om het ingevallen melodietje tastend uit te breiden.  

Ook op dinsdag was het gezellig druk. We reden naar Helmond om asperges te eten bij mijn stiefmoeder. Dat doen we elk jaar rond deze tijd. Het kon nog net buiten. In de loop van de week sloeg het weer om.
Mijn stemming bleef zo-zo. Ik had me alweer zitten opfokken. Donderdag moest ik voor controle met de nerveuze, zeven kilo zware, zwart-witte kater Snuitje naar mijn neef de dierenarts. Er zou weer een foto worden gemaakt van de blaas, onder narcose, om te zien of de blaaswand zich had hersteld na de diverse kuurtjes. 
Maar soms zit het mee. Neef H. bevoelde de blaas en oordeelde die 'mooi soepel'. Hij liet me de vorige foto zien, waarop de geconstateerde afwijking duidelijk te zien was, zelfs voor een leek, en gaf me Snuit ongeschonden mee naar huis. Voorlopig het dieet zijn werk laten doen. Mocht het weer mis gaan, dan zagen we wel weer. Dan kon hij de restanten van de embryonale urachus operatief verwijderen. Vooralsnog alles goed. Ik liet dankbaar een paar mooie flessen rosé en een bibliofiel boekje bij hem achter. 

In brieven aan mijn vriend Geerten had ik het vroeger graag over de elegische recessen van de ziel. Ik weet niet meer of ik dat begrip zelf bedacht heb of dat het van de een of andere fijnzinnige negentiende-eeuwer is geleend. Wat ik ermee wilde zeggen was, dat in perioden van ambitie, drukte en extraversie, de weg naar binnen afgesloten is. Je verliest het contact met je innerlijke rust, met je 'ware zelf', en raakt de weg kwijt in de buitenwereld. Zoiets was me deze lente ook overkomen. Er was veel gedonder en veel onrust. Ik zocht naar de weg terug maar vond die niet. Mijn dromen waren slecht. Ik verdwaalde opvallend veel (snelwegen, pretparken, open vlaktes) en werd veel vernederd op het podium. Bij het opstaan besef je de onzin van die nachtmerries maar ze leggen toch een floers over de dag.

Na het bezoek aan mijn neef viel er een last van me af. Aan de piano groeide het liedje uit tot een volwaardige koorcompositie. De roes van het componeren, met zijn sterk verhoogde concentratie, voerde me neuriënd terug naar die elegische recessen. Ik was er misschien nog niet maar de route was duidelijk.

Vanmorgen liep ik door het park. De laatste tijd is mijn meditatieve bestaan daar onder druk komen te staan. Sinds ik een boek van stadsfotograaf M. heb gekocht en de levensgeschiedenis van H. met oprechte belangstelling heb aangehoord ben ik een van de vaste jongens geworden. Zelfs hun alwetende makker R. (scootmobiel, lang grauw haar, doorgroefd gezicht, rauwe lach, 's morgens al zwaaiend met een flesje tripel) groet me tegenwoordig. Ik vind dat aan de ene kant fijn. Ik hoor er graag bij en het zijn mooie kerels. Maar als ik ze zie zitten praten op onze vaste stek en alleen wil zijn kan ik de ooievaars wel schudden en moet ik een afslag nemen het rosarium in.
Nu was de kust veilig. Wind, donkere wolken, een spikkeltje regen. Voor ons jaarlijks kampeeruitje met Hemelvaart moest worden gevreesd. Ik ging zitten op een van de drie lege bankjes en tuurde lang naar de vogels. Eén jong, dacht ik. En de nijlganzen hadden weer een pul verloren. Er waren er nu nog vier over van de oorspronkelijke acht.
 
In het halletje van de Albert Heijn stonden mensen verveeld te happen in bewerkt voedsel. Ik keek naar de betraande ramen en begreep waarom. Met een zeker stoer welbehagen stapte ik de regen in.


vrijdag 16 mei 2025

Mahler Night

Gisteren liep de dag anders dan ik had verwacht. De avond was plotseling blanco. De keus ging tussen in mijn rozerode fauteuil hangen voor een herhaling van Flikken Maastricht of een dosis hoge cultuur opsnuiven in het Vondelpark, waar dezer dagen het Mahler Festival woedt. Was het eigenlijk niet vreemd, dacht ik, dat ik bijna elke dag door dat park loop en er uren doorbreng op bankjes, kijkend naar bladeren, waterrimpelingen, passanten, honden en ooievaars, en dat ik deze culturele traktatie die de gemeente ons zomaar aanbiedt tot nog toe hardnekkig versmaad heb?
Toen ik eenmaal mijn besluit had genomen maakte ik er ernst mee. Ik verruilde mijn mouwloze, veelzakkige zomerjack voor mijn tweedjasje, deed een zijden shawltje om en ging op pad.

Ik had geluk. Het Mahler paviljoen was bijna vol. 1500 bezoekers mogen erin. Daarna sluit het dranghek. Er hing een sfeer van feestelijke anticipatie. Het rook er sterk naar pizza en Mexicaanse snacks. De rij voor de bar was ontmoedigend lang.
De kleindochter van Mahler, de in London geboren Marina Mahler (81) is iedere avond in het Concertgebouw te vinden maar ze wilde de openluchtversie van het Festival (Mahler Nights) ook weleens meemaken. Ze hield op het podium een vloeiend praatje over de band van opa met Amsterdam. Daarna begon de livestream. Mooi beeld, prima geluid.

Ooit was ik een fanatiek Mahleriaan. Voordat Die Winterreise in mijn leven kwam vond ik Das Lied von der Erde de allerbelangrijkste muziek ooit gecomponeerd. Ik was een jaar of twintig. Mijn vrienden dachten er ongeveer hetzelfde over. Met een ervan, Edwin, ontwikkelde ik een ritueel dat nog jaren van kracht bleef. Als de tenor in Das Trinklied vom Jammer der Erde had gezongen: 'Neem nu de wijn, nu is het tijd, mijn vrienden! Drink jullie gouden bekers gulzig leeg!' - dronken we onze bijgeschonken glazen in één teug leeg, zur Grund, ad fundum, om met wetend-weemoedige blik elkaar aan te kijken en zachtjes het besluit mee te zingen: Dunkel ist das Leben, ist der Tod.

De jaren verstreken en Mahler verloor aan glans. Ik had nog wel eens een Mahler-bui, vooral in de herfst, maar meer en meer begonnen de wringende, wroetende, rusteloze motieven me te vermoeien. De klanken van de destijds moderne mens, de neurotische vroeg-twintigste-eeuwer, de klanken van het Wenen van Freud, ik lustte ze niet meer van harte. Veel luidruchtig gewriemel van chromatisch verwrongen liedjes en walsjes om uiteindelijk tot een lang verwachte apotheose te komen.  Ik dacht aan Lucebert: ... de wormen wrongen zich hemelwaarts op naar de tepel der zon
Moet kunst een weerspiegeling van het innerlijke worstelen zijn, of het resultaat ervan? Vroeger zou ik ja op het eerste hebben gezegd, nu weet ik het niet meer zo zeker. Ongetwijfeld zouden Mahlers serene, harmonische stukken minder indruk maken als ze niet vooraf waren gegaan door al die emotionele drukte, al die ongelukkige chaos. En niemand zal mij horen pleiten voor de eenvoud van iemand als Einaudi. Honderd keer liever de Zevende van Mahler dan telefoonwachtrijmuziekjes. Maar...

Maar na het eerste deel hield ik het voor gezien en gehoord, hoe geweldig het Chicago Symphony Orchestra ook speelde en hoe superieur Jaap van Zweden ook dirigeerde. Het was niet hun schuld dat liever ik een terrasje opzocht om mijn gedachten te ordenen tot wat u nu leest.
Het is niemands schuld. Het gaat nu eenmaal zo. Ik ben bijna zeventig en luister liever naar de vogeltjes dan naar Gustav Mahler.


vrijdag 9 mei 2025

Voorheen Rookzangers Notitieblog (61)


Van die grauwe grijze dagen naar de meimaand zoals die moet zijn - het is nogal een overgang. Im wunderschönen Monat Mai, als alle Knospen sprangen - ik neuriede het vanmorgen spontaan in het Vondelpark. Mijn stemming was niet optimaal maar de entourage van mijn wandeling was dat wel. Daarbij realiseerde ik me terdege dat in Heines tijd het ontluiken van de natuur een maand later plaatsvond dan nu, en dat wat hij mei noemt, met die vogelzang en berstende knoppen, nu april is. 

Ik besteed veel tijd aan het redigeren van mijn Frost-vertalingen. Ik was er erg tevreden over. Maar bij het herzien vind ik veel oplossingen te gekunsteld. Het moet allemaal net zo naturel en soepel klinken als het origineel. Desnoods sneuvelt er het een en ander aan rijkdom, aan nuance. Prioriteiten verschuiven, bij het vertalen van Robert Lee Frost. Het beoogde eindresultaat is een gedicht in spreektaal dat berst van betekenis. Een soort Heine voor geletterden.

Ik weet niet wie dit allemaal leest. Soms valt het tegen (als ik reactie op een mijns inziens briljant stukje had verwacht), soms valt het weer enorm mee. Dan krijg ik op mijn kop wegens zelfmedelijden of gebrek aan een bredere blik dan die ik bezit. 

Ik schreef de laatste tijd het een en ander over mijn poezen. Katers, moet ik zeggen, al zijn ze gesneden. Dat verhaal is nog niet voltooid. Snuitje heeft na het laatste dierenartsbezoek tien geheel zorgeloze dagen doorgebracht. Maar uitgerekend nu, met nog twee dagen antibiotica te gaan, en een druk weekend voor de boeg van zijn baas, waardoor die niet heen en weer kan pendelen van huis naar dierenarts, vindt hij het nodig weer veel te vaak de bak te zoeken voor kleine, verdachte plasjes. Misschien is er toch meer aan de hand, blaasstenen?, en dreigt een operatie. Ik las een hulproep van een oude schoolvriend. Zijn kat was vergiftigd. De kosten van de kliniek waren astronomisch. Ik leefde mee en doneerde wat.
De eerste zeurderige miauwtjes en herhaalde bezoeken aan de plee vonden plaats terwijl ik op het punt stond naar mijn zoon en schoondochter in Zaandam te gaan. Want zondag starten we een nieuwe reeks optredens van ons programma Wat geweest is, is geweest. Liederen van Boudewijn en Lennaert. Ditmaal in De Waag, de legendarische taveerne, de aan volksmuziek gewijde tempel in hartje Haarlem, waar het ooit allemaal begonnen is. Waar Lennaert rode wijn dronk en in knoflook gesudderde gerechten at in ruil voor teksten voor Coby Schreier, de beheerder, oermoeder van de Nederlandse folkscene. Zelfs Paul Simon speelde er destijds, in de sixties. En nu ik. 

Lieve lezers, ik houd het hierbij. Magertjes, ik weet het. Ik hoop volgende week weer iets substantiëlers te plaatsen.


vrijdag 2 mei 2025

Het misverstand Frost


Volgens Robert Lee Frost (1874-1963) was moderne poëzie, dat wil zeggen poëzie zonder een door metrum en/of rijm gedefinieerde structuur, zoiets als tennis spelen zonder net. Hij onderwierp zich dan ook gewillig aan de wetten van de traditionele vorm, omdat hij zich dan volledig op de inhoud kon concentreren - de vorm stond immers al vast, daar hoefde hij geen gedachte meer aan te wijden - een duidelijk kader waarbinnen hij vrij spel had.
En zo komen we meteen al aan de crux van de dichtkunst van Frost én van de wisselende waardering die zijn poëzie tijdens zijn leven en na zijn dood ten deel viel. 
Frost dichtte begrijpelijke poëzie in mooie maar eenvoudige taal. Als een van zijn grootste verdiensten wordt gezien, dat hij de prosodie van de spreektaal van New-England in zijn verzen ving. Geen gezwollen frases, geen dikke woorden. Gewone mensentaal in een herkenbare literaire, in wezen negentiende-eeuwse vorm. De bruggenbouwer tussen twee eeuwen. En geen elitaire modernist, o nee! Iedereen kon het snappen. Voeg daarbij dat zijn onderwerp het landleven was, dat zijn poëzie dus eigenlijk een soort natuurpoëzie is, en je hebt alle redenen bij elkaar om zijn langdurige populariteit te verklaren.
En tevens alle redenen om te verklaren waarom deze man, voormalig poet laureate, die maar liefst vier keer de Pulitzer Prize won, in de jaren zeventig in diskrediet begon te raken. Na zijn dood werd hij beschouwd als een folky, een aaibare verzensmid, een soort literaire Rien Poortvliet. Iedereen kende zijn bekendste gedichten - maar wie las hem nou nog, die doorgeschoten negentiende-eeuwer?
Er kwam ook andere kritiek. Een beroemd gedicht als The Gift Outright ("Het onvoorwaardelijke geschenk") dat hij bij de inauguratie van John F. Kennedy had voorgedragen (eigenlijk zou hij een lang, speciaal voor de gelegenheid geschreven gedicht voorlezen, maar de zon schitterde in zijn oude ogen, dus legde hij zijn blaadjes opzij en droeg uit zijn hoofd een oudje voor) was bepaald niet woke

Het land was van ons voordat wij van haar waren.
Het was ons land voor meer dan honderd jaar
Voordat wij haar bewoonden. 

Tijdens zijn leven was dat gedicht een uiting van een welkom patriottisme. En Frost wist waarover hij sprak want zijn voorvader Nicholas Frost uit Tiverton, Devon, kwam in 1634 op de Wolfrana aanzeilen. Hij kon zich identificeren met de eerste kolonialisten, waarop het continent Amerika blijkbaar maagdelijk lag te wachten. Native Americans? Die telden in 1963 nog niet, die bevolkten de cowboyfilms en dienden slechts om de heldhaftigheid van de blanke veroveraars kracht bij te zetten door hun moedige verzet. 

Zo is Frost omgeven door misverstanden. Ouderwets toen hij begon, geliefd door zijn verstaanbaarheid en zijn Amerikaanse thematiek van rurale alledaagsheid, ouderwets en achterhaald na zijn dood, en langzamerhand opnieuw gewaardeerd: want die verstaanbaarheid had het zicht ontnomen op de inhoud van zijn gedichten en die blijkt heel wat meer te behelzen dan mooie plaatjes van het landleven in New Hampshire met zijn goud-rode herfstwouden.
Sterker nog: de natuur is, net als de traditionele versvorm, voor Frost een vehikel voor zijn filosofische inborst. Zonder te nadrukkelijk gebruik te maken van metaforen (al zijn die wel talrijk, zie zijn misschien wel bekendste gedicht The Road Not Taken) vat hij levenslessen samen in verzen. Levenslessen die zelden moralistisch zijn en zelden eenduidig maar vaker blijk geven van twijfel en nuance. Er rest iets na de lezing van Frost, een knagend gevoel: heb ik iets gemist, zag ik iets over het hoofd? Een vage suggestie van ironie die de wijze romantiek onderuit lijkt te willen halen maar zich net op tijd inhoudt.
Er ligt een substraat van duisternis onder dit gelukkige paradijsje van de New Englandse boerderij, de seizoenen met hun hete zomers en besneeuwde winters, de golvende heuvels, de ongerepte bossen. Frost straalt een benijdenswaardige eenvoud uit in zijn altijd wat laconieke lyriek maar die was bevochten op vele demonen. Zijn persoonlijk leven werd getekend door verlies: vader en moeder stierven jong, zijn vrouw overleed in 1938 aan kanker, van zijn zes kinderen overleefden slechts twee hun vader. En die vader leed net als zijn Schotse moeder Isabelle Moodie (...) en zijn zuster aan endogene depressie. Als je zijn levensverhaal leest krijg je onwillekeurig bewondering voor de man die zo geplaagd werd door ongeluk en toch zo positief in het leven bleef staan.

Robert Frost moet een vechter zijn geweest. De man die vier boerderijen bezat en enkele huizen her en der, stadions vulde bij zijn voordrachten, die zonder twijfel de meest populaire Amerikaanse dichter van zijn tijd was, debuteerde pas op 39-jarige leeftijd met zijn eerste bundel. Daarvoor had hij wel een enkel gedicht in een tijdschrift gepubliceerd. 
Hij leidde een tastend, rommelig leven van half-voltooide opleidingen en vele baantjes. Zijn welgestelde opa van vaderskant was teleurgesteld in zijn kleinzoon maar kocht in 1899 een boerderij voor hem. Daar probeerde hij negen jaar lang de boer te worden die hij alleen literair was. 's Nachts of in de prille ochtenduren dichtte hij. Nadat hij er de brui aan had gegeven besloot hij in 1912 naar het Engeland van zijn voorvaderen te reizen. Ook daar zocht hij, in Gloucestershire, het boerenbedrijf op. Maar het voorbeeld van zijn buurman, de dichter Wilfrid Wilson Gibson (1878-1962), deed bij hem (op een avond, peinzend kijkend in het haardvuur) het inzicht ontstaan: al die gedichten, moeten die niet eens gebundeld worden tot een boekje?

Zo ontstond A Boy's Will, en zo kwam het dat hij zijn eerste twee bundels uitgaf in Engeland, en bij terugkeer in Amerika, in 1915, een beroemd man bleek te zijn geworden.


Vuurvliegjes in de tuin


Daar rijzen echte sterren aan de hemelboog,
En hier op aard een zwerm, gelijk zo op het oog,
Die men dan, ook al stijgt hij lang niet even hoog
(Want echte sterren zijn het niet tot hun verdriet),
Toch soms heel even voor een sterrenwolk aanziet.
Alleen, dat spreekt, zijn rol volhouden kan hij niet.

Fireflies in the Garden


Here come real stars to fill the upper skies,
And here on earth come emulating flies
That, though they never equal stars in size
(And they were never really stars at heart),
Achieve at times a very starlike start.
Only, of course, they can't sustain the part.