vrijdag 15 november 2024

Boeken - woorden en foto's


Ik was vroeg bij het statige negentiende-eeuwse pand waarin de uitgeverij gehuisvest is en dwaalde nog wat langs de nevelige grachten. De avond viel. Mooie buurt, daar tussen Frederiksplein en Weteringschans. De schoonheid van het historische centrum zonder de toeristische vervuiling. 
Toen ik er aarzelend opnieuw voorbij wilde gaan zag ik een bekende gestalte, gehuld in mosgroen tweed. Geraard, uit Brussel. We begroetten elkaar hartelijk en probeerden te bepalen wanneer onze vorige ontmoeting was geweest. 2016... echt waar? De begintijd naderde. Andere bekenden voegden zich bij ons. Aurora en haar vriend Marnix. Cato de Lange, voormalig secretaris van de Vrienden van de Auteur. Jaap Schipper, de sympathieke uitgever van onder veel meer mijn jongste boekje
Binnen werd de laatste hand gelegd aan de presentatie. Flessen en glazen werden opgepoetst en opgesteld, chips in schaaltjes uitgegoten, boeken aantrekkelijk neergelegd.
Na een welkomstwoord van de directeur nam Geerten op diens verzoek het woord. Hij causeerde onderhoudend en zoals altijd welbespraakt. Wel wat lang, zoals hijzelf verrast vaststelde na een blik op zijn horloge, om daarna behendig af te ronden - maar de usual suspects hadden zich dicht bij de bar opgesteld zodat we nu en dan een verfrissing konden nemen. Later zou hij me mailen dat er maar weinig belangstelling was geweest voor de presentatie. Om vervolgens een opsomming te geven van schrijvers en andere literaten die mij, marginaal schrijvertje, jaloers zou maken. 
Thuisgekomen schraapte ik de herfstbladeren van mijn schoenen. 
Ik begon meteen te lezen. Eerst natuurlijk het register. Kwam ik erin voor? Ja. Op pagina 613 werd ik voorgesteld aan de lezer. Ik bloosde van genoegen. 
De week erna moest ik me bedwingen om niet steeds door te lezen. Ik ging met lichte hoofdpijn naar bed en sliep slecht. Overdosis letters. Niets zo verslavend als een brievenboek, zeker niet als het zo mooi geïllustreerd is en zo verhelderend aan elkaar geschreven is met soms onverwacht eerlijke verbindende teksten als Geerten heeft gedaan. 
We hebben lang moeten wachten op een nieuw boek van Geerten Jan Maria Meijsing ('Tibi reverendo, humillimus ego') maar het was het wachten waard. Een heerlijk boek, een boek om in te wonen, 648 bladzijden lang. 

                                                                       ***

Een man fietste op mijn bankje toe. Ik kende hem van gezicht. Hij droeg een grote camera om zijn nek. Hij stapte af en wees naar het ooievaarswiel aan de overkant van het water. 'Hij is er niet vandaag?' We wisselden wat van gedachten over de vogeltrek en de honkvaste populatie van het park. 'Ik heb een boek gemaakt over het park,' zei hij. 'Mag ik even naast je komen zitten?'
Het was maandagmorgen maar ik schikte me in mijn lot. Even later bewonderde ik een paar foto's van de baltsende en nestelende ooievaars, afgelopen voorjaar genomen. Het boek was net uit. Ik voelde hem aankomen. Het boek was te koop. Bij Scheltema of Atheneum kostte het al gauw 40 euro maar bij de maker kon ik het rechtstreeks voor 30 krijgen, gesigneerd en wel.
Ik dacht aan mijn eigen handeltje en was al gauw om. Bovendien leek het me een mooi boek. Vondelpark - Seasons heette het. De vier jaargetijden van ons stadspark. Over de foto's had hij tien jaar gedaan. De Engelse tekst was van een bekende journalist. 'Je moet het niet in de kast wegzetten. Het is een, hoe heet dat, een koffietafelboek. Af en toe even lekker bladeren als je in de groove bent.' Zijn accent was lekker rauw Amsterdams, mijn kop eraf als hij niet uit West kwam. 
Ik had geen cash bij me. Maar ik kon het ter plekke overmaken. Hij voelde in zijn zakken. 'Ik ben mijn telefoon vergeten. En ik heb ook geen pen om te signeren. Als je nog effe tijd hebt? Dan fiets ik naar huis. Ik woon bij de Overtoom. Een kwartiertje.' Hij legde het boek demonstratief naast me op de bank en fietste weg. 
Nog geen kwartier later was hij terug. Hij schreef een zwierige opdracht in het boek, met een bic-pen. Ik maakte drie tientjes over, naar een rekening die niet de zijne was. 'Ik moet een beetje uitkijken, snap je?'
Ik stak het koffietafelboek onder mijn jas want het was begonnen te regenen, zachtjes. Ik stond op en we namen afscheid. De mazzel! zei hij met twee s'en. Ik kaatste dat werktuiglijk terug en voelde me vijftig jaar jonger.
Thuis googelde ik de fotograaf. Hij was taxichauffeur geweest. Had een gevoeligheid voor psychoses. Een man met een randje, dat had ik meteen al gezien. Had mooie exposities gehad in De Balie onder meer. En ja, hij kwam uit Slotermeer, net als ik. Ik complimenteerde mezelf met mijn goede oor en bladerde nog eens lekker door Autumn. Ik stond er niet in, maar het had zomaar gekund.


vrijdag 8 november 2024

SAMHAIN

Goedbeschouwd was het de schuld van een kringloopwinkel in Ommen.
In het vakantiehuis was geen glas om mijn bockbier uit te drinken. Alleen zo’n ruime, diep ingesnoerde Duvel-kelk waar ik niet van houd. In De Tweede Ronde kocht ik naast een paar andere dingen een stevig, niet te groot glas met het logo van Kasteelbier.
Ik wou het eerst na gebruik in de bungalow achterlaten maar nam het toch maar mee naar huis - zo'n glas ontbrak nog in onze verzameling.
De dag van Allerzielen deed ik boodschappen. Ik wilde bockbier kopen voor in het schemeruur. Mijn blik kleefde een ogenblik aan het Kasteelbier onder in het schap. Ik had dat glas uit Ommen, nu kon het passend gevuld worden. Ik koos (nog half denkend aan het geplande bockbier) niet voor de lichtkleurige tripel maar voor het ouderwetse donkere en suikerige spul van 11 procent. Een van de eerste speciaalbieren die in ons land te krijgen waren. Een kopstoot uit Ingelmunster. 

In de namiddag zette ik me achter de pc om te schrijven. Kaarsje aan, brandstof ernaast. Bij mijn eerste slok besefte ik dat ik die dag na het ontbijt niets meer gegeten had. Ik was te veel verdiept geweest in een compositie voor mijn koor om honger te voelen. Och - straks misschien een toastje of zo, voor nu was het zware bier met zijn suikers en koolhydraten eten en drinken tegelijk. Ik werkte gestaag door en na een uurtje was de tekst in eerste versie af, en het bier op. Ik ging over op witte wijn, vergat die toastjes, en begon mijn woorden te polijsten.
Mijn dochters waaiden binnen. Die hadden een Halloween-feestje en gingen zich bij ons thuis schminken en verkleden. Mijn oudste bood aan voor ons allemaal te koken. Ik nam het in dankbaarheid aan: gezellig, en het gaf me de tijd om op mijn gemak mijn tekst af te maken. Even later stond ik in de keuken waar ze in dampende pannen roerden en een biertje dronken, schonk mijn roemer nog eens goed vol en declameerde een gedicht van Robert Frost, eerst in het Engels, toen in mijn vertaalde versie. In mijn enthousiasme stuiterde mijn tong hier en daar. Ik maakte er een innerlijke notitie van maar op het moment deed ik daar niks mee. De onverwachte gezelligheid had mijn aandacht naar buiten gelokt en van een kluizenaar was ik een fuifnummer geworden.

Ik werd vrij laat wakker. Wat ik om me heen zag was vertrouwd en met het heden was niet zoveel mis. Maar ik miste het residu van de vorige dag. Geen scherpe herinnering, je had me van alles kunnen wijsmaken over het verloop van de avond. Toen dat na een paar koppen koffie zo bleef moest ik schoorvoetend erkennen dat mijn geheugen me in de steek had gelaten. Ik wist dat ik zonder er veel van te snappen naar Flikken Maastricht had getuurd. Met de andere helft van mijn oog had ik de meiden gevolgd die in de eetkamer bezig waren zich in besnorde mannen met vampiergebitten te transformeren. Genoeglijk monkelend had ik vanuit mijn stoel wat commentaar geleverd en wat vragen gesteld waarvan ik het bijbehorende antwoord niet onthield.
Ik had op een pakketje zitten wachten. De frets van mijn luit moeten nodig vervangen worden. Ik had tweeënhalve meter darmsnaren besteld, 0.80 mm. Plotseling schoot me te binnen dat ik het pakketje in het bijzijn van mijn dochters had geopend en fronsend had gezegd: ‘Dat kan toch nooit tweeënhalve meter zijn?’ Zij hadden gedacht van wel.
Maar hoe ik nu ook zocht, van de snaren was geen spoor, noch bij mijn stoel, noch bij mijn luitmuziek, nog ergens anders in het zicht. Ik moest het gedroomd hebben. Zo vaag mijn beeld van de vorige avond was, zo levensecht was dit stukje droom. Dat voelde vervelend. Droom en werkelijkheid horen niet door elkaar te lopen.
Ik checkte mijn mail en trof een bericht van DHL. Het pakketje was bij de buren bezorgd omdat ik om halfzeven niet thuis was geweest. Dat laatste was aantoonbaar onjuist maar ik was blij dat er althans duidelijkheid was over die snaren. Die lagen bij de buren. Ik had inderdaad gedroomd.
Ik ging naar buiten en belde in het volste vertrouwen aan bij mijn onderburen.
Nee, er was niets bezorgd. Gek, een andere buurvrouw had ook al tevergeefs naar een bij hen gestalde zending gevraagd. ‘Geheimzinnig,’ zei ik, teleurgesteld.
Op weg naar het park probeerde ik er chocola van te maken. Een malafide bezorger, die om wat voor reden dan ook pakketjes meldde als ‘bezorgd’ die dat niet waren. Op een bankje ging ik naar de site van DHL. Even later had ik mijn eerste conversatie met een chatbot. Waarmee kan ik je helpen? Dus als ik het goed begrijp is je pakje niet bezorgd? De chatbot, Tracy heette ze, beloofde een onderzoek te zullen starten. Binnen drie tot vijf werkdagen zou ik er meer van horen.

’s Middags was ik weer ondergedompeld in mijn koorlied op tekst van J.C. Bloem toen mijn jongste dochter thuiskwam uit haar werk. Ik vertelde haar over mijn kennismaking met AI. Zij hielp mij uit de droom. ‘Maar pap, je was toch niet echt dronken. Weet je niet meer, Roos heeft dat pakje bij de buren opgehaald. Ze dacht dat het onze valse baarden waren. Je hebt dat inderdaad gezegd over die snaren.’
‘Godzijdank, ik dacht al dat ik gek werd. Maar… waar zijn ze dan?’
Met z’n tweeën keerden we energiek alles om. Zo groot is mijn huis toch niet. Maar een mapje darmsnaren was nergens te vinden.
Het moest Samhain zijn, besloten we. Met Keltisch Nieuwjaar gaat de deur tussen de mensenwereld en de wereld van de geesten van het slot. Alles loopt in spookachtige chaos door elkaar heen.  De losgebroken Fairies hebben er een handje van om voorwerpen kwijt te maken, dat wist ik al van Marten Toonder. Ongetwijfeld zouden de snaren wel ergens opduiken als de poort naar het geestenrijk weer veilig dicht was.

Bij het heldere licht van de volgende dag zat die verklaring me toch niet lekker. Waar was de Sherlock in mij gebleven? Elimineren, deductie en reconstructie!
Kabouters en elfjes kon ik wegstrepen. Echt weg kon het Bunddarm niet zijn. Ergo: het bevond zich op een niet voor de hand liggende plek die ik in blinde zoekdrift over het hoofd had gezien. Reconstruerend: wat zou ik ermee hebben gedaan? Het was geen echt pakketje had ik inmiddels begrepen, maar een grote gewatteerde envelop. Wat deed ik meestal met nog bruikbare enveloppen? Die borg ik weg bij een stapel verpakkingsmateriaal, voor later hergebruik.
Opgewonden liep ik naar mijn cockpit. Vond naast mijn bureau een bovenmaatse bruine envelop met een stempel van Deutsche Post, iets te slordig opengescheurd.
Nog half ongelovig maar immens opgelucht haalde ik er het mapje uit. 


vrijdag 1 november 2024

NOVEMBER

 

De nederige dagen van november zijn weer gekomen, grijze als een emmer.
Ik citeer dat altijd verkeerd, als: De lege dagen van November zijn gekomen, grijze als een emmer. Met alle respect voor Gerrit Achterberg vind ik het zo mooier.
Zo leeg of nederig als in Achterbergs gedicht zijn die dagen gelukkig nog niet meteen.
Het is wel druilerig en mistig buiten - Bommellezers denken bij dit weer meteen aan De Toornviolen. In dat verhaal druilt de natuur mistroostig, oktober lijkt al ver weg, oktober was bijna zomer. 
In het park zit ik langer op mijn bankje dan normaal. Ik masseer mijn pijnlijke vingers, wijs en ring, aan de linkerhand. Toch geen gitaar- of luitblessure, toch artrose, ouderdom? 
Het is nog geen Allerzielen maar ik denk aan de dierbaren die het laatste jaar gestorven zijn. Dat mag trouwens ook nú, want in zuidelijke landen worden de doden reeds op Allerheiligen herdacht. Ik heb daar al eens over geschreven, rond deze tijd.
Ik denk aan Joch, aan Boris, aan die lieve Ruud, toch ook een beetje aan Ria, hoewel er weinig liefde tussen ons was, maar ze was oud en dement en de tijd was op dreef als heelmeester. En verder teruggaand aan die andere Ruud, een aneurysma en weg was hij. Aan Marcel, aan Ome Sjaak, aan Kees. Aan Ger natuurlijk, Ger. Tot aan 2016 ga ik met mijn gedachten, naar mijn vader die op 26 oktober van dat jaar stierf. Dat jaar was een waterscheiding. De belangrijkste dag in het leven van een man is de dag waarop zijn vader sterft, heeft Simenon schijnbaar gezegd. Geerten mailde het me, in zijn condoleancebriefje.
2016 was ook het jaar waarop mijn kleindochter werd geboren. Symbolischer kan het niet.
De schemering valt. Ik steek een kaars aan, gewoon voor de gezelligheid.
Maar zeker ook voor allen die me voorgingen op de weg die wij allen moeten gaan.


Mijn gast in november

Als mijn Verdriet bij mij logeert
 Zegt zij dat natte duisternis
Is wat haar hart het meest begeert;
Ze houdt van bos dat blad ontbeert;
 Ze voelt de kou niet als gemis.

Ik volg, voor haar plezier alleen,
 Zij praat maar en ik luister graag:
Ze juicht dat vogelzang verdween,
Dat glinsterende mist verscheen
 Als parels op haar grijze kraag.

De bomen, zo armzalig kaal,
 Het land zo vaal, de lucht zo stom,
Voor haar een dierbaar oud verhaal,
Zij denkt dat ik daar niet om maal,
 En kwelt me met de vraag: Waarom?

Ik leerde echt niet voor het eerst
 De schoonheid kennen van de tijd
Waarin die grauwe leegte heerst,
Maar heb mijn radde tong beheerst,
 Omdat de herfst door haar gedijt.

My November Guest, Robert Frost
Vertaling JPvS

vrijdag 25 oktober 2024

Twee zeer korte Sallandse verhalen

We hebben Roy

Omdat mijn Ecco's na een jaar al versleten waren en me natte voeten bezorgden bij het wandelen in het bos kocht ik een nieuw paar bij de Scapino in Ommen. Ze waren flink afgeprijsd. Blij met mijn aankoop liep ik vrolijk babbelend naar de auto van mijn vriendin. 
Er reden twee politieauto's het plein op. Drie agenten haastten zich het terras van Eten en drinken op. Daar zat een man achter een onschuldig kopje koffie. Een grijsblonde, wat sjofele man met een tas van de Aldi naast zich. Hij keek verbaasd op naar de agenten, maakte geen aanstalten weg te lopen en liet zich mak de handboeien aandoen. Een van de agenten boog zich zijwaarts en zei in haar portofoon: 'We hebben Roy.'
We speculeerden over deze aanhouding in het brave provincieplaatsje. Ik hield het op een verwarde man die voor overlast had gezorgd. In de auto terug naar het vakantiehuis googelde ik maar het internet zweeg over het voorval.
We kookten coq au vin. We wandelden (ik met mijn nieuwe droge Ecco's) over de Lemeler Berg in de mist. Spinnenwebben overspanden hulst en jeneverbes als zilveren snoeren. We reden Duitsland in onder een strakblauwe lucht. We vergaten de arrestatie tot ik zomaar mompelde: We hebben Roy, als een soort mantra. Mijn vriendin vroeg of ik internet nog had gecheckt. Ik toetste in: 'Politie Ommen aanhouding'. Niets. Ik tikte er 'Roy' achteraan. En waarachtig. 'Serie-oplichter' Roy L. (45) alsnog opgepakt, meldde De Stentor. Roy bleek met een handige babbel heel wat auto's en fietsen voor proefritjes te hebben losgepraat om ze vervolgens nooit terug te brengen. De rover werd in heel Overijssel gezocht.
Ik herinnerde me dat ze Roy's hoofd niet hadden afgeschermd toen ze hem de auto induwden, zoals ik Wolfs en Van Dongen altijd zie doen bij een aanhouding. Dit was de niet geregisseerde werkelijkheid. 

Het vogelloze bos

De verrekijker was meegekomen en Lars Svenssons Vogelgids van Europa lag klaar maar de vogels hielden zich stil. Een paar bekvechtende gaaien, een enkel vinkje of meesje, een overtrekkende zwerm kolganzen, dat was het wel. Dat was bij ons vorige verblijf hier in de lente van 2021 wel anders geweest. Toen had ik, kersvers vogelaar, onder meer de bonte vliegenvanger en de heggenmus leren kennen. 
Op de morgen van vertrek pakte ik mijn tas. Terwijl mijn vriendin het laatste schoonmaakrondje deed stond ik op het bordes en deed wat ademoefeningen. Ik had mezelf buitengesloten. Opeens viel me op hoeveel de grote den verderop te zeggen had. Een wolkje vogeltjes streek erop neer. Er werd op de stam geklopt. Ik zette mijn app aan en er verscheen een rijtje namen: boomklever, goudhaantje, grote bonte specht, vink, koolmees, pimpelmees.
'Dat zal je altijd zien,' zei ik tegen mijn vriendin, die de stofzuiger had uitgezet en me binnen had gelaten. 'Zijn er eens vogels, ligt mijn kijker onderin mijn tas.' 
Maar toen schoot me te binnen dat er in de boekenkast een kijker van de eigenaar lag. Ik veegde mijn schoenen schoon op de mat, pakte de vreemde kijker en ging snel het bordes weer op. Maar nog voor ik de lens had scherpgesteld wist ik het al. De boom was leeg en stil. De wolk was verder getrokken. Alleen een enkel koolmeesje zat me uit te lachen. Great tit, noemt mijn app die. 


vrijdag 18 oktober 2024

Liederen van de gestorven kinderen

‘De aanwezigheid van de afwezige. Ik geloof niet dat ik die sensatie ooit zo beklemmend en troostend heb horen en zien uitdrukken’.
Aldus Alfred Kossmann over een van de door Gustav Mahler getoonzette Kindertotenlieder van Friedrich Rückert.
Rückert (1788-1866) was een geleerde, oriëntalist en filoloog, en als zodanig een soort genie: op zijn veertiende vertaalde hij de gehele Odyssee en hij bemoeide zich beroepsmatig, als wetenschapper en als vertaler, met meer dan veertig talen, waaronder Fins, Hawaïaans, Berbers, Perzisch en Oud-Ethiopisch. Zijn poëzie is daarentegen sterk autobiografisch. De dood tijdens een roodvonkepidemie van zijn twee jongste kinderen in 1833 en 1834 verwerkte hij in een cyclus van 428(!) gedichten. Het zijn aangrijpende gedichten vol van weemoedig leed, wanhoop maar ook van hoop. Rückert dichtte tegen de dood. Hij bracht alles in het geweer om zijn verdriet te rijmen met zijn leven. Toch bevat de cyclus ook verzen met een lichtere toon.
Rückert verbood publicatie van deze gedichten bij zijn leven. De integrale verzameling “Kindertotenlieder” zoals die in 1872 postuum werd gepubliceerd op initiatief van zijn zoon Heinrich was ruim een eeuw lang niet courant in druk, maar werd in 1993 weer beschikbaar door een herdruk van Insel Verlag.
Thans verschijnt bij de Statenhofpers een selectie van 35 van deze gedichten in een sprankelende vertaling van Jan-Paul van Spaendonck. Hij maakte hiervoor een gevarieerde keuze uit de reeks en voorzag daarnaast zijn vertaling van een uitgebreid informatief nawoord.
Liederen van de gestorven kinderen verschijnt als 14e deel in de reeks Saldencahiers in een eenmalige oplage van 100 genummerde exemplaren. Het werd gezet uit de Walbaum naar het oorspronkelijke ontwerp van Rückerts tijdgenoot Justus Erich Walbaum.
Het boekje heeft een omvang van 56 pagina’s. Het is te bestellen via de website van de pers www.statenhofpers.nl voor de sinds het eerste deeltje in de reeks inflatiebestendige prijs van €19,50.

(Uit de nieuwsbrief van de Statenhofpers. De snelle beslisser kan ook bij mij een gesigneerd exemplaar bestellen. Ik heb er enkele in de aanbieding. Stuur me in dat geval een berichtje. jpvanspaendonck@gmail.com)


vrijdag 11 oktober 2024

BOEKEN


Ik kreeg het eerste exemplaar van mijn jongste boekje in handen op dezelfde morgen dat de boekerij van drukker Boris Rousseeuw onder de hamer ging. Dat was even onvoorzien als symbolisch. Als het sierkabinetje met zijn eigen uitgaven deel van de veiling uitmaakte, waren daar ook titels van mij bij. De afgelopen vier jaar realiseerden Boris en ik vier deeltjes vertaalde poëzie. Heine, Aragon, Eichendorff, Hesse. Het vijfde deel, de Liederen van de gestorven kinderen van Friedrich Rückert, lag al klaar om gezet te worden. Maar eer Boris de loden letters kon selecteren stierf hij, vierenzestig jaar oud.

Ik vond Jaap Schipper, eigenaar van de Statenhofpers in Den Haag, bereid om de verweesde tekst alsnog te publiceren. Hij maakte er met zijn medewerkers een prachtig boekje van. Een delicaat, met de hand ingenaaid schriftje, dundruk, prachtig vormgegeven. Onderdeel van wat hij de Salden Cahiers noemt. Dat is een reeks boekjes van maximaal 55 pagina's waarvan het omslag gebruikmaakt van een markant lettertype, ontworpen door Helmut Salden (1910-1996). We kennen het vooral van de Russische Bibliotheek van Van Oorschot.
In Bodega de Posthoorn aan de Lange Voorhout vertelde Jaap dat hij het eerste deeltje had gezien als een hommage aan die beroemde Van Oorschot-uitgaven. Het bevatte immers verhalen en poëzie van Ivan Boenin, wiens verzamelde werk verscheen in de Russische Bibliotheek. Een knipoog naar het grote uitgevershuis - maar bij Van Oorschot waren ze not amused. Toch had Jaap het font keurig gekocht terwijl de Amsterdamse collega's het hadden laten natekenen. Het werd allemaal in der minne geschikt, en de inmiddels tot veertien deeltjes uitgegroeide reeks cahiers omvat nu ook de nooit eerder vertaalde gedichten van Friedrich Rückert.
Na een aangenaam uur rekende Jaap onze koffies af. Onder de herfstige bomen was een kleine boekenmarkt in bedrijf. Jaap moest eigenlijk werken maar kon de verleiding niet weerstaan nog even in de boeken te neuzen. Ik had een mooie uitgave van Een zwerver verliefd op de kop getikt voor een armzalige twee-euro-vijftig. Jaap en ik bleken een liefde voor Van Schendel te delen. In Vestdijk, een andere liefde van hem, beloofde ik me nog eens te zullen verdiepen, die heeft tot nog toe behendig aan mijn aandacht weten te ontsnappen.
Bij het afrekenen zag ik een Frans deeltje Maigret. Ik sloeg het open en het was verkocht. 'Quand Maigret arriva à Delfzijl'... wat een openingszin! 

Mijn vriendin en ik wilden er een dagje Den Haag van maken, een stad die ik veel te weinig ken. Het Mauritshuis lag om de hoek. Jaaps lievelingsschilderij hing er, het Stilleven met bosaardbeien van Adriaen Coorte.
Ik moet er ooit geweest zijn - ik herinner me de verrassing waarmee ik Het aardse paradijs met de zondeval zag, coproductie van Peter Paul Rubens en Jan Brueghel de Oudere, dat ik zo goed kende als kleine reproductie in mijn vaders studeerkamer. Blijkbaar was ik destijds nog niet zo geïnteresseerd in de Gouden Eeuw want verder herinner ik me weinig tot niets van dat bezoek. Voor Vermeer was ik tamelijk onverschillig, dat was voor de massa. Het Puttertje van Fabritius viel me tegen.
Nu is dat allemaal anders. Ik werd totaal overrompeld door die rijke, o zo rijke maar overzichtelijke collectie. Het Rijks? Laat me niet lachen. Als je van de zeventiende eeuw houdt moet je in het Mauritshuis zijn. Ik zou daar een apart blog aan moeten wijden. Voor nu moet u maar van me aannemen dat we er enige mooie uren doorbrachten. Als de ogen moe werden van al die pracht konden ze even rusten op de Hofvijver en het Torentje. 
We aten en dronken in de Haagsche Bierkluis.
Op de terugweg regende het. In mijn dashboardkastje lagen maar twee cd's. Het was Rachmaninovs Eerste Symfonie of een plaatje van mezelf. Achteraf zie ik het als een hommage aan Van Oorschot en de letters van Salden dat ik koos voor Rachmaninov. 


 Meer informatie volgt zodra de website van de Statenhofpers is bijgewerkt.

vrijdag 4 oktober 2024

Lezen en lunchen


Ter gelegenheid van de twaalfde Nationale Voorleeslunch mocht ik voorlezen in de OBA aan de Slotermeerlaan, vlak bij de straat waar ik mijn wilde puberjaren heb doorgebracht. Het was glashelder weer en druk op de weg, veel drukker dan het er vroeger ooit was. Het verhaal was dit jaar geschreven door Wim Daniëls, de gemoedelijke taalkundige scribent, cabaretier en tv-presentator uit Aarle-Rixtel. Het zou een klein groepje worden, waarschuwde de bibliothecaresse die me ontving. Ik trok mijn schouders op. Bij culturele bijeenkomsten in Nieuw-West ben ik wel wat gewend. Ik had het verhaal thuis eerst stil, en toen hardop gelezen en zou er hoe dan ook wel wat van maken.

Om twaalf uur, inlooptijd, waren er drie mensen, die zich koffie inschonken en een koekje van een gereedstaand schaaltje namen. Ik legde mijn tekst en leesbril op het tafeltje naast het karafje water dat daar attent was neergezet, en begon door de bieb te dwalen.
Bij de kinderboeken miste ik node De meermin, het monster en de maan; het vakblad Biblion had dat destijds zuinig besproken en het als te eng voor kinderen bestempeld; bij deze vestiging was blijkbaar niet tot aanschaf overgegaan - hoewel het boek in de buurt speelt en er een dik boek over andere enge monsters aanwezig was. Gelukkig stond er wel een rijtje met diverse deeltjes van Tussen Andreasplein en Zwarte Pad, de reeks buurtverhalen die ik al tien jaar lang samen met Fred Martin redigeer. 
Om kwart over twaalf werd het startsein gegeven. 'Wie nog binnenkomt mag aanschuiven'.
Ik zei maar niks. In het zaaltje zaten inmiddels vier vrouwen met hoofddoek, twee autochtone dames op leeftijd en twee wat jongere allochtone mannen. Ik werd geïntroduceerd en ging van start. Het verhaaltje van Daniëls was geestig bedoeld maar hoe ik ook mijn best deed met mimiek, stembuigingen, gebaren, ritmische versnellingen en vertragingen - het bleef ernstig stil. Toen ik klaar was hoorde ik een van de Nieuw-Westers van de eerste lichting aan haar buurman uitleggen wat een solex was.

Ik weet niet of Wim Daniëls zich bij het schrijven van zijn in de jaren zestig gesitueerde verhaal (Ome Sjef en tante Greet) heeft gerealiseerd dat senioren buiten Aarle-Rixtel, althans in de grote steden, veelal de bieb als een soort buurthuis zien. En dat die ouderen vaak van niet Hollandse afkomst zijn. Zodat de plot, die geheel draait om Tupperwareparty's en die prehistorische solex, totaal aan het grootste deel van mijn kleine auditorium voorbijging.
Of dat erg is weet ik niet. Het verhaal heeft, afgezien van een in religieus zwart gehulde vrouw die halverwege ging bellen, alle aandacht gekregen. En bij de lunch van lekkere broodjes even later prees mijn buurman (die een elegante bloes en een fraaie ring droeg en de tijd nog las op een mooi zilveren polshorloge) me omdat ik zo goed kon lezen. Zijn kinderen konden het ook goed maar hijzelf had het nooit echt kunnen leren.
Het was de bedoeling van de organisatie dat men, na het voorlezen, met elkaar in gesprek zou raken over het gehoorde. Hier kauwde en slikte iedereen aanvankelijk in verlegen stilte. En toen het gesprek toch loskwam ging het vooral over de Turkse dames van de Fitness, die het, anders dan hun Marokkaanse collega's, vertikten om Nederlands te spreken, zodat de Marokkanen zich buitengesloten voelden. 
Ik nam afscheid en liep via de markt op Plein 40-45, waar tegenwoordig vooral djellaba's worden verkocht, naar het overdekte winkelcentrum om me in de Appie even op vertrouwd terrein te voelen. 
Brabant en Slotermeer, dat gaat niet zo goed samen, mijn vader wist het al.