Hij kende het repertoire van Boudewijn niet, de geluidsman van de Zaandamse Bullekerk, maar het deed hem denken aan Fabrizio De André. Dat verbaasde me. Vroege Boudewijn en vroege De André (1940-1999) hebben veel gemeen, beiden hebben goed geluisterd naar George Brassens en andere helden van het Franse chanson. Maar in Nederland kent niemand de Genuese troubadour. Vooralsnog sloeg ik de opmerking tot nader referentie op en ging verder met de soundcheck. Hij had een accent dat soms moeilijk te verstaan was maar ik was te veel met Boudewijn en Lennaert bezig om de optelsom te maken. Om halfzeven werd er een bord eten voor ons gebracht. Ook de technicus at mee. Ik wilde het wel vragen maar deinsde ervoor terug. Mijn zoon had minder scrupules: 'Waar kom jij vandaan?'
'Italië.'
Ach, natuurlijk. Een stroef maar door de adrenaline geolied schakelaartje ging om. 'Da dove?' vroeg ik meteen, 'wáár in Italië?'
'Napoli.'
Ik schoof wat dichter naar hem toe en at gedachteloos. We praatten een tijdje over de stad en omgeving. Ik vertelde over mijn Napolitaanse avonturen met La Passione. Gooide er af en toe een mondje Napolitaans doorheen. Dat ik over friarielli begon verbaasde hem net zo als zijn opmerking over De André mij had verbaasd.
Mijn schoondochter keek me verrast aan. 'Ik wist helemaal niet dat jij Italiaans sprak.'
Ik zweefde ouderwets door het optreden heen. Waar waren de zenuwen van die morgen, de twijfels, de sombere tegenzin? Misschien doordat de zomervakantie nog maar net afgelopen was voelde ik me minder gespannen dan in tijden. Mijn stem deed precies wat ik wilde en ook mijn gitaar voegde zich braaf naar mijn wensen, een enkel rebellerend akkoordje daargelaten. Binnenstebuiten gekeerd, ijl en zorgeloos, liep ik na afloop zonder er een seconde over na te denken naar het podium waar de technicus aan het afbouwen was. Ik pakte mijn gitaar en zong een coupletje 'Na sera 'e Maggio.
'Ik ken het repertoire niet zo goed,' zei mijn Napolitaanse vriend met een verlegen glimlachje. Ze luisterden thuis naar Pino Daniele, vertelde hij, de halfgod die Napels als rockstad op de kaart zette. Roberto Murolo, ja, die kende hij natuurlijk van naam. Maar verder moest hij zich verontschuldigen. Hijzelf was bezig met elektronische tarantella's.
Ik gaf hem een hand. 'Alla prossima.'
'Speriamo.'
De volgende dag schaamde ik me een klein beetje. Vroeger was deze directe openheid zo geen dagelijkse, dan toch wekelijkse kost. Tegenwoordig overkomt me die vloeibare, lichtvoetige staat van bewustzijn alleen nog als ik met de knoet en karwats van een contractueel vastgelegd en dus niet te vermijden optreden uit mijn veilige hol ben gejaagd.
Morgenmiddag rond 15.00 uur spelen we een keuze uit het repertoire van Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh tijdens het Rembrandtpark Festival.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten