dinsdag 19 oktober 2021

VOGELHUT


Het bezoekerscentrum was een welkome oase in de schier eindeloze leegte van het Nieuwe Land. Het was even knus als educatief aangekleed met de opgezette fauna van de streek zodat je bij slecht weer de wildernis niet in hoefde. Het rook er prettig naar koffie. Er brandde nog net geen oliekacheltje.
'Kan ik jullie ergens mee helpen?' vroeg de beheerder. Ik zeg dan altijd iets afhoudends als "nee hoor, ik vind het wel", maar mijn vriendin begrijpt de werkelijke betekenis van die vraag. Ze gaat er serieus op in en geeft de ander vrij spel voor het etaleren van zijn of haar kennis. We hadden natuurlijk allang de borden gezien die met koeienletters naar de vogelkijkhut wezen, maar zij liet de man omstandig uitleggen hoe we moesten lopen. Daarna kwam de hele geschiedenis van de plaats (oudste gebouwtje van Almere, vlak naast het grootste gemaal van Europa) en de toekomst ervan (sloop, hopelijk snelle nieuwbouw) aan bod. Folders en kaartjes werden verstrekt en toegelicht. Ik tikte tegen haar kopje koffie. 'Laat het niet koud worden.'
Mijn koffie had ik al op, evenals de vulkoek. Ik stond op, deed een rondje taxidermie en bleef even verbaasd staan kijken naar de bever. 'Wat een joekel hè,' klonk het achter me. De man was me nagelopen en zei wat ik dacht. Ook de das mocht er zijn, maar de bever leek wel een soort beer. 
We rekenden af bij mevrouw beheerder, groetten en bedankten, en liepen de wildernis van riet en wilgen in. Na krap anderhalve kilometer verscheen, precies zoals de wegwijzers hadden voorspeld en de man ons had verzekerd, de vogelhut bij de Grote Lepelaarplas. 
Ik haalde mijn kijker tevoorschijn en begon het water af te speuren. Geen lepelaar te zien. Wat eenden, een enkele aalscholver. In de verte een eenzame kraai. Naast me zat een zwijgende man met een enorme camera. Zijn gezicht drukte vooral geduld uit. Een andere man, met een nog grotere camera, betrad de hut. 'Het ijsvogeltje al gezien?' vroeg de nieuwkomer. 'Nee. Gisteren. Vandaag nog niks.' Ze gingen broederlijk naast elkaar staan turen. 
Ik had ondertussen een paar dodaarsjes in mijn vizier gekregen. Bij mijn weten had ik het charmante kleine neefje van de fuut nog nooit gezien, en zeker niet van zo dichtbij. Ik was blij met mijn kijker.
Een derde man kwam binnen. Dit keer geen zwijger: hij bespeurde met feilloos instinct de luisteraar in mijn vriendin, liet foto's van het ijsvogeltje zien op het schermpje van zijn camera en trakteerde haar op een gedetailleerd historisch en topografisch relaas. De andere mannen bleven stug zwijgen maar ik zag aan hun ooghoeken dat ze het verhaal van de prater kritisch dan wel instemmend volgden. 
Toen ik de duikcapriolen van de dodaarsjes een tijd had gevolgd en zich verder geen lepelaars, zeearenden of ijsvogels aandienden stelde ik voor de hut te verlaten. Met "een prettige voortzetting nog" lieten we de vaste jongens alleen met hun speeltjes. 
Heen waren we over de Houtribdijk gekomen. Terug gingen we via Amsterdam. De marathon zou inmiddels wel afgelopen zijn. De oude Purmer, Beemster en Schermer leken me bijna gezellig na de windmolenparken en het geometrische vacuüm van Flevoland. 


Geen opmerkingen: