Ik was op een feest waar ik vrijwel niemand kende. Ik houd toch al niet zo van feesten, maar als je er in je eentje ronddoolt, terwijl je vriendin met oude bekenden bijpraat is het dubbel zo erg. Nadat ik de art-deco lampen van het restaurant waar het middagfeest plaatsvond een tijdje had lopen inspecteren en het uitzicht op het zonnige Alkmaarder Hout verlangend had staan bewonderen, besloot ik tot een andere aanpak. Ik ging rustig zitten aan een ronde tafel, ademde eens diep, en hulde me in een cocon. Niet echt een cocon, meer een krachtveld. Ik stelde me voor dat ik hier aan die tafel gewoon helemaal mezelf mocht zijn. Vriendelijk blikte ik om me heen, zo zou het wel gaan.
Er kwam een vrouw op me af. Ze keek eens naar me, gaf me een hand, stelde zich voor, en zei: 'Jij zit daar maar zo alleen, zullen we eens praten? Of zit je liever alleen?'
Ik schrok van haar directe aanpak en ontkende uit beleefdheid. Ze had een buitenlands accent. Tijdens het moeizame gesprekje dat volgde bleek dat ze uit Polen kwam, waaruit ze op haar twintigste was weggegaan, inmiddels moest ze midden vijftig zijn, schatte ik. Ik deed mijn best interesse te tonen en door te vragen, hoewel de vrouw me op het eerste gezicht niet echt boeide - dat lag waarschijnlijk niet zozeer aan haar als wel aan mijn eigen soms gebrekkige interesse in andere mensen, die op dit moment wel op een erg laag pitje stond. Ze liet zich door mijn weinig toeschietelijke houding niet ontmoedigen, maar toen na een minuut of tien het gesprek nog steeds niet lekker op gang was gekomen keken haar ogen, in de eerste de beste stilte, toch weg. 'Ik zie daar een kennis, vind je het erg?' Nee, dat vond ik niet. Ik had alles wat ik over Polen wist nu wel uitgeput en tot iets diepers was ik niet in staat.
's Avonds zag ik op tv hoe Ruben Terlou in een woest berglandschap met een totaal vreemde, bijna middeleeuwse cultuur, empathische gesprekken voerde met kleine Chineesjes. Hoe doet die man dat toch, dacht ik; hoe vind hij de woorden, hoe bedenkt hij de vragen, hoe treft hij de goede, persoonlijke toon? Ik bewonderde hem zeer, hij zag er zo op zijn gemak uit daar onder die vreemde lieden in die barre landschappen. Als troost zei ik tot mezelf, dat het moeilijk is je in anderen te verdiepen als je niet in harmonie bent met jezelf. Grote groepen mensen om me heen ontregelen me, al die herrie, al die stemmen, al die gezichten, al die gesprekken, al die indrukken - ze verstoren mijn gemoedsrust. Een op een ben ik op m'n best.
Bij het afscheid had de Poolse me nogmaals een hand gegeven en me bedankt voor het gesprekje. Ik had 'wederzijds' gezegd. Halfhartig, want ik voelde dat ik tekortgeschoten had. Aan dat krachtveld moest ik duidelijk nog werken.
Er kwam een vrouw op me af. Ze keek eens naar me, gaf me een hand, stelde zich voor, en zei: 'Jij zit daar maar zo alleen, zullen we eens praten? Of zit je liever alleen?'
Ik schrok van haar directe aanpak en ontkende uit beleefdheid. Ze had een buitenlands accent. Tijdens het moeizame gesprekje dat volgde bleek dat ze uit Polen kwam, waaruit ze op haar twintigste was weggegaan, inmiddels moest ze midden vijftig zijn, schatte ik. Ik deed mijn best interesse te tonen en door te vragen, hoewel de vrouw me op het eerste gezicht niet echt boeide - dat lag waarschijnlijk niet zozeer aan haar als wel aan mijn eigen soms gebrekkige interesse in andere mensen, die op dit moment wel op een erg laag pitje stond. Ze liet zich door mijn weinig toeschietelijke houding niet ontmoedigen, maar toen na een minuut of tien het gesprek nog steeds niet lekker op gang was gekomen keken haar ogen, in de eerste de beste stilte, toch weg. 'Ik zie daar een kennis, vind je het erg?' Nee, dat vond ik niet. Ik had alles wat ik over Polen wist nu wel uitgeput en tot iets diepers was ik niet in staat.
's Avonds zag ik op tv hoe Ruben Terlou in een woest berglandschap met een totaal vreemde, bijna middeleeuwse cultuur, empathische gesprekken voerde met kleine Chineesjes. Hoe doet die man dat toch, dacht ik; hoe vind hij de woorden, hoe bedenkt hij de vragen, hoe treft hij de goede, persoonlijke toon? Ik bewonderde hem zeer, hij zag er zo op zijn gemak uit daar onder die vreemde lieden in die barre landschappen. Als troost zei ik tot mezelf, dat het moeilijk is je in anderen te verdiepen als je niet in harmonie bent met jezelf. Grote groepen mensen om me heen ontregelen me, al die herrie, al die stemmen, al die gezichten, al die gesprekken, al die indrukken - ze verstoren mijn gemoedsrust. Een op een ben ik op m'n best.
Bij het afscheid had de Poolse me nogmaals een hand gegeven en me bedankt voor het gesprekje. Ik had 'wederzijds' gezegd. Halfhartig, want ik voelde dat ik tekortgeschoten had. Aan dat krachtveld moest ik duidelijk nog werken.
4 opmerkingen:
Zelf ben ik ook niet direct wat je noemt een 'mensenmens', maar met deze Poolse had ik wel raad geweten, denk ik.
De huidige toestand in Polen met z'n bedenkelijke nationalisme en minachting voor de scheiding der machten; de rol van de Polen bij het bevrijden van Zuid-Nederland (actueel, want deze maand 75 jaar geleden), waarom bent u ooit uit Polen vertrokken? Zou u ooit nog terug willen, wat vindt u van Nederland en de Nederlanders?
De gespreksonderwerpen zijn onuitputtelijk en hadden me, als mijn gesprekspartner er serieus op in ging, ook oprecht kunnen boeien.
Maar dat kwam allemaal niet bij op? Of interesseerde het je gewoon niet?
Dit kwam allemaal wel voorbij, maar bleef steken in de oppervlakte. We hadden geen 'klik' en ik ben geen geboren interviewer, laten we het daar maar op houden....
Komt me bekend voor, heb ook niet zo veel interesse in anderen.
Een reactie posten