dinsdag 5 april 2016
Heilig Bloed
We hadden zin om Brugge weer eens te zien. Ik had er dertig jaar geleden een paar fijne dagen beleefd met vrouw en baby, en later had ik er nog eens een alcoholisch weekend doorgebracht met vrienden. Mijn vriendin was er ooit met haar ouders geweest. De ANWB had een mooie aanbieding, als beloning voor mijn trouwe lidmaatschap. Eigenlijk had die het hele plan aangezwengeld, maar toen die zin in Brugge eenmaal was ontstaan en we wilden gaan boeken bleek de aanbieding inmiddels verlopen. Op dat moment hadden we feitelijk overal naar toe kunnen gaan, maar Brugge had post gevat in ons hoofd, en Brugge werd het. Bruges-la-Morte, zoals het mooie boek van Georges Rodenbach heet: heel veel verwachtingen hadden we er niet van, het was meer een reisje terug in de tijd.
We parkeerden de auto net buiten de stadswallen, liepen de Ezelpoort onderdoor naar het centrum, en checkten in bij Hotel Ter Brughe, gevestigd in een middeleeuws gebouw, zoals bijna alles hier. Op de kamer onder de hanenbalken zat ik even moed te verzamelen in een fauteuil. Er was voorjaar voorspeld, ik had mijn winterjas thuis gelaten en haar en baard laten millimeteren, maar de zeewind was gemeen koud geweest. Allez, de straat op, we hadden niet zoveel tijd. Een dertig jaar oude toeristengids ging mee, in dit museumstadje zou er wel niets veranderd zijn.
Stadswandeling 1 voerde ons langs de voornaamste attracties, onderweg onderbroken voor de aanschaf van Semois-tabak en florentines en een terrasje tegenover de Onze-Lieve-Vrouwekerk. De kerk mochten we niet in, er was een mis gaande. 'Priez pour les réfugiés', hoorde ik uit de speakers komen. Die beroemde Madonna met kind van Michelangelo zouden we morgen dan wel gaan zien, als de beloofde lente zou zijn aangebroken.
Bij de Heilig Bloedbasiliek hadden we meer geluk. Deze kleurige, bijna oriëntaals weelderige kapel, waar ik destijds in een Triple-nevel niets-ziend doorheen was gezweefd, bleek niet alleen open, het allerheiligste relikwie waar zij haar naam aan ontleent werd juist nu tentoongesteld. Achter een altaartafel zat een man (of was het een vrouw?) beaat te glimlachen, roerloos, als een zeepstenen Boeddha. Spaanse en Taiwanese toeristen beklommen het altaar en passeerden het uitgestalde kokertje waarin zich een stukje stof bevond dat gedrenkt zou zijn in het bloed van onze verlosser. Daarna werd men geacht een donatie te doen, maar ik zag dat niemand dat deed, net zomin als iemand een kruis sloeg. Dit was misschien nog als heiligdom in bedrijf, maar toch eerst en vooral een toeristische attractie.
Er was echter ten minste één persoon die daar anders over dacht. Een streng bebrilde dame had me bij binnenkomst gemaand mijn hoed af te zetten. Was me niet meer overkomen sinds de jaren tachtig, in Florence. Daarna schoot ze weer weg, op andere zondaars af, ze kwam handen tekort om ons op onze oneerbiedigheid te wijzen. Mijn vriendin, die van humanistische huize is, raakt altijd een beetje onder de indruk van zulke omstandigheden, maar in mij roepen ze een duiveltje wakker. Misschien uit vertrouwdheid met het katholicisme ('Mijn kerk, niemand schrijft mij hier de wet voor!'), misschien vanuit de rooie beeldenstormersziel van mijn moeder - ik krijg dan de baldadige aanvechting om te gaan spotten. De bewaakster van de eerbied had ons al twee keer boos aangekeken en een vinger tegen haar mond gelegd. Ik had op fluistertoon mijn vriendin wat wijzer gemaakt in de geschiedenis en de rituelen van de kerk. Nu deed ik alsof ik praatte, geluidloos. Ze wierp een dodende blik op me en hief de vinger dreigend op. Ik maakte schouderophalend een gebaar van onschuld. Ze schudde haar hoofd, daar trapte ze niet in, ze had me in de gaten, lelijke ongelovige die ik was.
'Kun jij een foto maken terwijl ik het altaar opga?' vroeg ik aan mijn vriendin. Ik schaarde me in de rij Spanjolen en liep langs het pastoorke (het was toch echt een man), sloeg een kruis, en bezag het relikwie. Uit mijn ooghoek zag ik hoe de roomse cerberus woest op mijn fotograferende vriendin afliep. Niet flitsen, siste ze. Maar de flits deed het helemaal niet. Ze wendde zich af, wiste zich het zweet van het voorhoofd. Ze zag er moe uit.
(Foto: Paulien Kop)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
6 opmerkingen:
Een herkenbare situatie. Niet zozeer vanwege de nijdige vermaningen, maar wel door het gevoel dat het betreden van een kerk nog altijd bij mij oproept.
Ruim een maand geleden waren we een halve dag in Reims. Wat overigens een hele aardige stad is. Een soort Parijs, maar dan op kleinere schaal. Men heeft daar heuse boulevards en zichtassen, à la die van het Louvre, via de Arc de Triomphe, naar de Grande Arche op La Défense.
We waren daar echter vooral vanwege de kathedraal.
Eenmaal binnen fotografeerde ik er duchtig op los, tot ik me realiseerde dat zulk schichtig gefotografeer eigenlijk vreemd contrasteerde met de ingetogenheid die ik werd geacht te voelen. En te praktiseren. Na dat moment verbeeldde ik me dat mijn blik spiritueler van aard was. De lichtval was hier en daar onaards, bijvoorbeeld.
Ik heb in een kerk eigenlijk maar één keer een serieuze vermaning meegemaakt. Dat was toen we jaren geleden, samen met nog pakweg honderd andere toeristen, opeengepakt stonden in de Sixtijnse Kapel.
Iedereen vergaapte zich, ondertussen oorverdovend kleppend, aan het plafond. Tot een pater, die bij de ingang stond en de toeristen steeds mondjesmaat binnenliet, in de handen klapte en keihard "silenzio!" riep.
Het was even stil. Daarna zwol het gemurmel weer aan en schreeuwde en klapte de pater opnieuw. Dat herhaalde zich een paar keer binnen tien minuten. Wat zal die man aan het eind van de dag een pijn in de handen hebben gehad..
Dat gelul ook altijd. Verpest alles.
Die foto is goud waard.
Een reactie posten