Sinds ik het smoelenboek heb dichtgeslagen is mijn lezersaantal flink gedaald. Ik had dat voorzien, en ik had besloten het niet erg te vinden. Dat was de prijs die ik moest betalen voor mijn rust. En die rust was weldadig. Maar nu het zover is moet ik toch wel eens even slikken. Hallo, bent u daar nog?
Gisteren belde mijn Italiaanse vriend me. Aan hem moet ik vaak denken als ik mijn blogs schrijf. Hij heeft restrictieve meningen over hoe men met taal dient om te gaan, en als schrijver van een Oeuvre heeft hij ook recht op die meningen. Hij houdt een mentale lijst van verboden woorden bij, een soort index waarop voor u en mij heel gewone woordjes als ‘klopt’ en ‘optie’ staan. Gisteren vertelde hij, quasi uit het niets, dat hij van J.P. Guépin, de classicus, had geleerd dat het bij de serieuze schrijver niet zozeer om woorden en zinnen gaat, maar om groepen van woorden. Formulae, formules, gemeenplaatsen, clichés. Als we spreken en schrijven maken we daar gebruik van, door deze gestolde brokjes taal aaneen te rijgen tot mededelingen. We maken een snoer van geprefabriceerde kralen. Een goed schrijver weet dat, en gebruikt deze formules nooit klakkeloos: hij bekijkt ze kritisch, husselt ze door elkaar, haalt ze uit elkaar en schikt ze opnieuw, om de betekenis fris over te brengen. Als hij al een cliché gebruikt is dat om een bepaald effect te sorteren. En metaforen, zoals die van de afgelopen passage, daar dient men uiterst zorgvuldig en spaarzaam mee om te gaan! Een metafoor is als slagroom – het smaakt zoet, maakt vet, staat gauw tegen.
Maria Dermoût, wier romanachtige verhalenbundel De tienduizend dingen ik gisteravond heb uitgelezen, was een meesteres in het opnieuw ordenen van de woorden, het vermijden van gemeenplaatsen en het doorbreken van verwachtingspatronen. Haar zinnen stamelen soms, proberen en aarzelen, draaien in elkaar en lopen een enkele keer vast, maar weten altijd de aandacht vast te houden. Doordat de woorden van hun geruststellende context zijn beroofd en op vreemde plekken staan komen ze als nieuw over. Haar beelden zijn zuiver, het Molukse eiland Ambon dat ze beschrijft komt in geuren en kleuren tot leven. In geuren en kleuren, daar heb je er weer zo een. In kleur en geur?
Over clichés lees je te gemakkelijk heen. Het oog herkent de woordgroep al van een afstand, het is niet langer alert en schiet verder, op zoek naar nieuwe objecten. Ik merk dat als ik wel eens een Bommelverhaal herlees. Ik sla een bladzij om en moet terugslaan, omdat ik besef dat ik niets in me opgenomen heb, zo vertrouwd ben ik met Toonders idioom. Niet alleen de hoofdpersonen praten in hen typerende clichés, ook de verteller heeft een vast repertoire van uitdrukkingen, dat ik na al die jaren te goed ken – ik kijk er niet meer onbevangen naar, proef de woorden niet meer, ze leven niet meer en suggereren niets meer.
Een taal moet een beetje knarsen, wringen, uitdagen en de verbeelding tarten. Dan ontstaat er in het hoofd van de lezer een nieuwe werkelijkheid. Die denkt actief mee en schept iets, het bouwmateriaal wordt hem aangereikt door de schrijver. Dezelfde Italiaanse vriend noemt dat grinta. Vrij vertaald: brutale flair. Daar schort het aan in mijn proza, heeft hij wel eens gezegd.
Maar wat nou als je van gestroomlijnde taal houdt, als je de regels kent en je er graag aan houdt? Als je trots bent op je beheersing van de finesses van ons Nederdietse jargon? Ik was vroeger dol op de gebeeldhouwde zinnen van de negentiende eeuw. En dan liefst de negentiende eeuw zoals die gefilterd werd door de vaselinelens van Godfried Bomans. Maar wat bij hem nog nostalgische imitatie was klonk bij mij als ironie. Een eenentwintigste-eeuwer moet zijn antieke marmeren en eikenhouten woorden maar in een doosje doen en er af en toe verliefd naar kijken. Als hij ze gebruikt klinkt hij meteen studentikoos of ironisch, of allebei. Maar opzettelijk lelijk of ongrammaticaal schrijven kan ik ook niet. Voor mezelf heb ik als stilistische oplossing bedacht, of liever ontwikkeld: een mengsel van formele en informele taal. Een cocktail van gebeitelde formules en spreektaal. Ik timmer een bouwwerk van degelijke grammaticale constructies en spijker er korte zinnetjes tussen, die als zaklampjes op de grote taalbalken schijnen. Die stijl, Barok light, houdt de aandacht van de lezer wel vast, geloof ik. Maar of hij (of zij) in staat is om zonder de hulp van Facebook mijn lezersaantal op het gewenste peil te houden is nog maar de vraag.
4 opmerkingen:
Toch moet je eens leren korter te zeggen wat je bedoelt.
Te moeilijk, anoniem?
Te moeilijk, anoniem?
Kan ik ook hoor, beste Anoniem. Maar wil ik niet. Anders zou ik wel gaan twitteren.
Een reactie posten