‘Levensverhalen’ is een initiatief van de afdeling Nieuw-West van het NIVON (Nederlands Instituut voor Volksontwikkeling en Natuurvriendenwerk) en de ANBO (Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen). Vrijwillige schrijvers werden getraind door professionals en vervolgens gekoppeld aan markante ouderen uit de buurt. Van hun levensverhaal, opgetekend tijdens tweewekelijkse sessies aan de keukentafel, werd een boek gemaakt. De eerste tien exemplaren werden afgelopen zondag gepresenteerd in bijzijn van familie, belangstellenden en stadsdeelportefeuillehouder Achmed Baâdoud. Ik was erbij om samen met mijn 86-jarige Muze Joch de middag muzikaal op te fleuren.
Een van de geportretteerden was meneer Brockhoff, hoorde ik, voormalig tuinder en kruidenier in Geuzenveld. Een schokje ging door me heen. Ik keek het zaaltje rond maar geen van beide kandidaten, twee oude heren met rollator, kwam me bekend voor. Dat was niet zo gek natuurlijk, er waren een kleine vijftig jaar verstreken sinds ik klant was van die buurtwinkel aan de Troelstralaan, vlak om de hoek van de Willem van Hembyzestraat waar ik woonde. Aan de presentatrice diste ik een mooi verhaal op. Ik was erg geschrokken, zei ik, want ik had ooit een appeltje bij Brockhoff gejat. Ze lachte en vroeg onmiddellijk aan de catering of er ook appels waren. Nee, die waren er niet. Maar was een mandarijn ook goed?
Toen meneer Brockhoff in het zonnetje werd gezet gaf ze het woord aan mij. Ik vertelde over mijn Geheime Jongensclub, 'De Zwarte Schaduw', die vergadering hield in ons schuurtje. Geïnspireerd, natuurlijk, door Pietje Bells 'De Zwarte Hand', want veel oorspronkelijke fantasie had ik niet. Dat je door een ballotagecommissie moest om daar lid van te mogen worden. Iedere aspirant moest een opdracht vervullen, en de mijne was, dat ik een appel moest stelen uit de fruitbakken die voor Brockhoffs winkel stonden uitgestald. Dat had mijn hele leven op mijn geweten gedrukt, zei ik, en daarom wilde ik meneer Brockhoff bij dezen zijn appeltje teruggeven, noodgedwongen in de vorm van een mandarijn, maar het ging om de symboliek nietwaar? Brockhoff lachte hartelijk en verklaarde met een scherp Nieuw-West-accent dat wat hem betreft de schuld vereffend was.
In de pauze keek ik het boekje in dat gewijd was aan de tuinder en kruidenier. Ik zag de zwart-witfoto’s van het winkelinterieur. Ik herkende veel maar er kwam ook een onbestemd gevoel van onbehagen boven, als een verre kiespijn - iets van onmin, iets in de nadagen van de winkel – alsof mijn verhouding met de gruttersfamilie niet zo goed was geweest. Ik kon er mijn vinger niet op leggen en besloot de vormeloze herinnering maar naar het rijk der dromen te verwijzen. Ik heb veel gedroomd over mijn Geuzenveldse jeugd en vaak weet ik niet precies wat herinnering is en wat droom. Die tijd is een mist waaruit soms scherpe contouren opduiken, maar waarin minstens zoveel versluierd blijft.
Na afloop stond ik nog even met de familie Brockhoff te praten. Dochter Truus was kind aan huis geweest bij mijn buurmeisjes, Loes en Karin. Ik moet haar gekend hebben maar mijn geheugen gaf niet thuis. Ik vertelde Brockhoff een andere anekdote. Dat op de koperen bruiloft van mijn ouders de drank rond middernacht op raakte, en dat mijn vader aangebeld had op hun privéadres. Brockhoff had in pyjama opengedaan en hem zonder te morren een fles jenever verkocht. Geuzenveld was een dorp toen. De oude heer wist het niet meer, maar hij lachte uitbundig.
Wat ik hem echter niet vertelde was de ware toedracht van het appeltje. Ik had die verdraaid – de gelegenheid vroeg om een pasklare anekdote, de waarheid was ingewikkelder. In werkelijkheid was ik de bendeleider van de Geheime Club geweest, en daarmee de opdrachtgever. Zelf bleef ik laf buiten schot terwijl een van mijn rekruten het fruit jatte. Daar schaamde ik me meer om dan om die kwajongensdaad.
Toen ik Joch naar buiten begeleidde, gitaar en bloemen onder de ene arm, de andere in die van Joch genesteld, zag ik Brockhoff aan de stoeprand, half zittend op zijn rollator – hij wachtte op zijn lift. Een sterke, wat gedrongen man, felle ogen, markante kop. Het mandarijntje hield hij in zijn vrije hand geklemd.
(Foto's: Shirley Brandeis)
4 opmerkingen:
Heeft ee niet ooit een brande gewoed in de schuur annex clubhol van de zwarte hand? En zijn jullie toen niet naar zolder verkast? Een lugubere nepschedel speelt ook een rol in mijn jongerezusjesherinneringen.
Welzeker, brandje en het was gedaan met de clubvergaderingen. Die schedel. dat was een opgeprikte afbeelding in het afgeschotte gedeelte op zolder, een kruipgang, waar ik weer een andere, Zeer Geheime club had...
Die geheime jongensclubs; dat moet een fenomeen uit de jaren '60 zijn geweest. Ik had er ook een. Wat de doelstellingen van het genootschap waren is in de nevelen van de tijd verdwenen, maar de bijeenkomsten vonden ook plaats in een schuurtje.
Het verschijnsel zal inmiddels wel volledig uitgestorven zijn. Het collectieve idee van een clubje vindt de huidige jeugd aftands, vermoed ik zomaar. Middels facebook, instagram, en noem het allemaal maar op, zijn ze een club op zichzelf. Aan hun leventjes is nog maar heel weinig geheim. Sterker nog, als zo'n jongetje laat doorschemeren dat hij geheimen heeft, dan loopt hij het risico dat hij binnen de kortste keren bij de psycholoog zit. Want jongetjes met geheimen, daar is iets mee. En die notie is ondragelijk voor de huidige generatie ouders.
Terugkijkend op mijn eigen jeugd komt het me voor dat ik het allemaal wel heel erg zelf moest uitzoeken. Maar als ik zie hoe er nu met jongetjes van 10 wordt omgegaan, vraag ik mezelf af in welke situatie ik gelukkiger zou zijn geweest.
De vermelding van het NIVON riep ook nog wat herinneringen bij me op, maar dit is voorlopig wel weer tekst genoeg..
Een reactie posten