dinsdag 30 juni 2015
TIJGER (6 oktober 1997 - 29 juni 2015)
Ik werd om zes uur wakker met het gevoel dat er iets niet in orde was. Ik richtte me op en zag een flits van bont op een plek waar er geen bont hoorde te zijn. In een oogwenk was ik mijn bed uit. Daar lag ze, tegen de stoel aan, in een vreemde houding. Waarschijnlijk had ze erop proberen te klimmen en was de inspanning haar te veel geworden. Ze was al stijf. Ik nam haar op, ze woog bijna niets meer, en legde haar op het kussen. Ik aaide haar, een brok in de keel. ‘Ach Tijgertje toch…’
Nu moest ik mijn dochter waarschuwen. Daar zag ik tegenop. Ik besloot nog even te wachten. Ik zette koffie en ging op het balkon zitten. De stad was stil, ik was alleen met de vogels. Ik overdacht het kattenleven waaraan vannacht een einde gekomen was.
Dat was goed geweest, vond ik. Ook in de laatste weken, waarin ze langzaam was uitgedoofd, had ze nog zachtjes naast me liggen spinnen op bed. Het lopen was waggelen geworden en miauwen deed ze alleen nog als je haar onverwachts aaide maar pijn had ze niet gehad.
Drie dagen geleden was ze met eten gestopt. Ook de muizenhapjes delicatessenvoer die we haar onvermoeibaar aanboden trokken haar niet meer. Een slokje water af en toe, dat was alles. En dan weer slapen. De randen van haar spitse, alerte oren begonnen om te krullen. Naar binnen toe - geluiden drongen er nauwelijks meer in door. De Tijger zoals we haar al die jaren hadden gekend was al verdwenen, ze was een schim van zichzelf geworden.
De echte Tijger was een trotse, eenzelvige kat die na een moeizame start in de mensenwereld er het beste van besloot te maken. Ze koos een paar favoriete mensen uit, gunde een paar anderen het voordeel van de twijfel en hield de rest op waakzame afstand. Wie haar niet kende moest haar niet proberen aan te halen want onder die lieve kat school een furie met vlijmscherpe nagels, en je wist nooit van tevoren wie haar beviel en wie niet. Pas op haar oude dag werd ze milder. Ze tolereerde ook de strelingen van vreemden, onverschillig of dankbaar, en de klauwtjes bleven verstopt in het witte fluweel.
Om beter te integreren leerde ze de mensentaal. ‘Hé, jullie hebben een pratende kat!’ riepen veel bezoekers die voor het eerst bij ons kwamen verrast uit. Inderdaad, we konden lange conversaties voeren samen; zij met vele varianten van ‘mauw’, die een empathisch antwoord moesten zijn op alles wat ik haar toevertrouwde, ik beurtelings in het Nederlands en in haar dialect. Ik heb nog nooit zo’n vocaal aanwezige kat meegemaakt. Ze begroette me met luidkeels mauwen (behalve als ik te lang was weggeweest, dan was er een beledigde stilte) en miauwde bij elke toevallige ontmoeting in huis. Het hardst als het voedertijd was. Op het moment tussen het openen van de zak kattenvoer en het laten rinkelen van de brokjes in het bakje klonk er een geweldige kakofonie. De laatste tijd nam die de vorm aan van een hees, opgewonden gekrijs. Ik zag dan onder me een opgesperde bek die elke waardigheid achter zich gelaten had en schold haar uit voor hysterisch oud wijf. Was het omdat ze voorvoelde dat de smaak voor voer haar gauw zou vergaan, dat ze dat beetje dat ze at zo aanstellerig verwelkomde?
’s Avonds was haar communicatie stiller en subtieler. Als het tegen elven was verscheen ze in de deuropening en miauwde een enkele keer, een kleine waarschuwing, een levende alarmklok. Kwam er niet meteen reactie, dan ging ze tegenover me zitten en keek me geduldig maar indringend aan. Als ik uiteindelijk opstond ging ze me fluks voor en wees me met opgeheven staart de weg naar mijn slaapkamer. In bed kwam ze snorrend naast me zitten. Ze wreef zo hard met haar snuit langs de rand van mijn boek dat ik het stevig moest vasthouden. Dan zocht ze een plaatsje aan het voeteneind van waaruit ze me, almaar spinnend, goed in de gaten hield. Vanachter mijn boek zag ik haar geelgroene ogen knipperen. Als ik het licht uitdeed stond ze op want ze wist dat nu het moment was aangebroken dat ze om de paar minuten van plek zou moeten veranderen. Ze arrangeerde zich behaaglijk in mijn knieholte. Ik draaide om en om voor ik de slaap vatte, zij draaide geduldig mee. Het eerste wat ik van de volgende morgen merkte was het krassende krabben aan mijn boek, waarvan ze wist dat het me irriteerde, of, als ik daardoorheen sliep, de zachte tred van kattenpootjes op het hoofdkussen. Het miauwen begon pas zodra ik mijn ogen had geopend.
De laatste weken moest ik voorzichtig manoeuvreren als ik me om wilde draaien in bed, want het scharminkeltje dat haar vertrouwde plaats had ingenomen was niet zo wendbaar meer. Als het haar te onrustig werd sprong ze moeizaam van het bed, op het laatst leek het meer op vallen. ’s Ochtends trof ik haar dan in diepe slaap aan in de stoel. Dezelfde stoel die ze zondagnacht tevergeefs heeft proberen te beklimmen.
(Hierboven de laatste foto van Tijger of Tigresse zoals ik haar vaak noemde. Ze sleepte zich nog één keer naar het balkon, een dag voor ze stierf. Ik heb ooit een lang verhaal over haar geschreven: ‘De kat die een mens wilde zijn’. Ik dacht dat het verloren was gegaan bij een computercrash maar ik heb een uitdraai ervan gevonden. De inkt van de printer was bijna op en het is slecht leesbaar. Maar ik neem me voor het een dezer dagen te restaureren en het op dit blog te zetten.)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
3 opmerkingen:
Is mooi. Vrienden worden niet gedefinieerd aan de hand van het aantal poten. Het vieren van het voorbije leven maakt het verdriet een emotie waar ook een knipoog bij past.
Gecondoleerd met Tijger. :(
Ik kijk uit naar je verhaal 'De kat die een mens wilde zijn'.
(Waarom zou een goddelijk wezen, een kat, iets inferieurs zoals een mens willen zijn, vraag ik mij overigens af.) :)
condolaties...
Een reactie posten