Het vrouwtje reikte amper tot mijn borst. Ze nam me bij de hand en leidde me met zekere pasjes door de drukke straat. Ook in de werkelijkheid ben ik ooit door een oud dametje bij de hand genomen. Dat was in Napels, bij het San Carlo theater. De verkeerslichten werden daar op grote schaal genegeerd en ze was bang dat mij, bleue buitenlander, iets zou overkomen bij het oversteken.
Het borsthoge vrouwtje uit mijn droom was zojuist uit een kledingwinkel naar buiten gekomen. Ik zei tegen haar dat ze helemaal niet op een zenmeesteres leek. Ze keek verbaasd en antwoordde lachend dat ze knielend geboren was, ze wist niet beter. Da's een goeie, die moet ik aan mijn vader vertellen, dacht ik.
Eenmaal wakker geworden zette ik koffie. Terwijl ik die opdronk bladerde ik in Het bloeiend penseel, een oude bundel Chinese aquarellen met gedichtjes erbij. De poëzievertalingen, zag ik, waren van Harriet Laurey. Ik googelde die naam en kwam terecht in een soort parallel universum: al die tijd dat ik leefde was Harriet Laurey (spreek uit Loree, 1924-2004) een beroemde Brabantse dichteres en kinderboekenschrijfster geweest. Alleen ik wist het niet. 'Op weg naar Brabant wordt de wereld warmer', de openingszin van haar Sonnet voor Brabant, was destijds zó populair, dat er nog niet zo lang geleden sprake van is geweest hem bij de provinciegrens op borden langs alle snelwegen te plaatsen. De commissaris van de koningin stak er uiteindelijk een stokje voor. Een gevaarlijk plan, vond hij: voor je het wist zouden grapjassen de w van warmer wegverven.
'En nergens komen de gewone dingen/ zo openhartig voor zichzelve uit', las ik. Dat was nog eens een zen-zin.
Voor de tweede keer die dag wilde ik mijn pasverworven kennis met mijn vader delen. De onmogelijkheid daarvan gaf me even een scherpe pijn. Harriet Laurey's eerste dichtbundel heette Loreley. Mijn vader was dol op die mythe. Hij had een speeldoosje dat de volksmelodie op tekst van Heine tingelde: Ich weiss nicht, was soll es bedeuten, dat ich so traurig bin. Toen we ooit een liederenavond gaven in het Duitse plaatsje Groszkrotzenburg raakte hij de volgende morgen aan de bar van Beim Schwarzer Willy in gesprek met de plaatselijke muziekleraar, Konstantin ('Konnie'). We hadden Die Loreley in de toonzetting van Franz Liszt gezongen en gespeeld en mijn vader oreerde in zijn beste Duits over het archetype dat deze dame volgens hem vertegenwoordigde. De jeugdige muziekleraar zei niet veel, keek wijs in zijn glas en knikte vol ontzag. We dronken traag-schuimend Dortmund-bier met een ijskoud borreltje ernaast. Daarna zaten we een paar heerlijke uren aan de Main: 'lezend, turend over het water, luisterend naar echo's van dorpsleven verderop, ruikend aan een bloesemtakje dat me het geheim van de eeuwige lente beloofde te verraden'. Zo staat het in mijn dagboek: 31 maart 1990. De verjaardag van mijn beste vriend Karl en van mijn oma, die toen nog net leefde. Zo verschrikkelijk lang geleden allemaal.
Zou hij de Eindhovense dichteres wel gekend hebben? Ik heb hem nooit over haar gehoord. Terwijl ze een dichtbundel met die naam had uitgebracht en de auteur was van die fijne regel over zijn geliefde Brabant. Maar je wist het bij mijn vader nooit: soms popelde ik om iets bij hem te introduceren waarvan ik verwachtte dat hij het mooi zou vinden, een ontdekking die ik met hem wilde delen, waarmee ik hem een plezier wilde doen, en dan had hij er van alles op tegen of was zijn reactie teleurstellend lauw.
Ik ging naar Boekwinkeltjes.nl en bestelde een exemplaartje van Loreley. Tweede, vermeerderde druk uit 1952. Voor mezelf dan maar.
Het borsthoge vrouwtje uit mijn droom was zojuist uit een kledingwinkel naar buiten gekomen. Ik zei tegen haar dat ze helemaal niet op een zenmeesteres leek. Ze keek verbaasd en antwoordde lachend dat ze knielend geboren was, ze wist niet beter. Da's een goeie, die moet ik aan mijn vader vertellen, dacht ik.
Eenmaal wakker geworden zette ik koffie. Terwijl ik die opdronk bladerde ik in Het bloeiend penseel, een oude bundel Chinese aquarellen met gedichtjes erbij. De poëzievertalingen, zag ik, waren van Harriet Laurey. Ik googelde die naam en kwam terecht in een soort parallel universum: al die tijd dat ik leefde was Harriet Laurey (spreek uit Loree, 1924-2004) een beroemde Brabantse dichteres en kinderboekenschrijfster geweest. Alleen ik wist het niet. 'Op weg naar Brabant wordt de wereld warmer', de openingszin van haar Sonnet voor Brabant, was destijds zó populair, dat er nog niet zo lang geleden sprake van is geweest hem bij de provinciegrens op borden langs alle snelwegen te plaatsen. De commissaris van de koningin stak er uiteindelijk een stokje voor. Een gevaarlijk plan, vond hij: voor je het wist zouden grapjassen de w van warmer wegverven.
'En nergens komen de gewone dingen/ zo openhartig voor zichzelve uit', las ik. Dat was nog eens een zen-zin.
Voor de tweede keer die dag wilde ik mijn pasverworven kennis met mijn vader delen. De onmogelijkheid daarvan gaf me even een scherpe pijn. Harriet Laurey's eerste dichtbundel heette Loreley. Mijn vader was dol op die mythe. Hij had een speeldoosje dat de volksmelodie op tekst van Heine tingelde: Ich weiss nicht, was soll es bedeuten, dat ich so traurig bin. Toen we ooit een liederenavond gaven in het Duitse plaatsje Groszkrotzenburg raakte hij de volgende morgen aan de bar van Beim Schwarzer Willy in gesprek met de plaatselijke muziekleraar, Konstantin ('Konnie'). We hadden Die Loreley in de toonzetting van Franz Liszt gezongen en gespeeld en mijn vader oreerde in zijn beste Duits over het archetype dat deze dame volgens hem vertegenwoordigde. De jeugdige muziekleraar zei niet veel, keek wijs in zijn glas en knikte vol ontzag. We dronken traag-schuimend Dortmund-bier met een ijskoud borreltje ernaast. Daarna zaten we een paar heerlijke uren aan de Main: 'lezend, turend over het water, luisterend naar echo's van dorpsleven verderop, ruikend aan een bloesemtakje dat me het geheim van de eeuwige lente beloofde te verraden'. Zo staat het in mijn dagboek: 31 maart 1990. De verjaardag van mijn beste vriend Karl en van mijn oma, die toen nog net leefde. Zo verschrikkelijk lang geleden allemaal.
Zou hij de Eindhovense dichteres wel gekend hebben? Ik heb hem nooit over haar gehoord. Terwijl ze een dichtbundel met die naam had uitgebracht en de auteur was van die fijne regel over zijn geliefde Brabant. Maar je wist het bij mijn vader nooit: soms popelde ik om iets bij hem te introduceren waarvan ik verwachtte dat hij het mooi zou vinden, een ontdekking die ik met hem wilde delen, waarmee ik hem een plezier wilde doen, en dan had hij er van alles op tegen of was zijn reactie teleurstellend lauw.
Ik ging naar Boekwinkeltjes.nl en bestelde een exemplaartje van Loreley. Tweede, vermeerderde druk uit 1952. Voor mezelf dan maar.
2 opmerkingen:
Bij een stukje als dit komt bij mij onvermijdelijk het woord identiteit op. En dan in de goede zin van het woord.
Je woont nu al een mensenleven in Amsterdam, maar eigenlijk kom je er steeds meer achter dat je eigenlijk een Brabander bent.
Terwijl je eigenlijk geen echte ervaring hebt met het Brabander zijn, herken je dingen bij anderen. Of eigenlijk gaat het misschien niet eens zozeer om Brabant, maar om een bepaalde sfeer en levensinstelling. Je voelt je niet voor niks zo lekker in de Achterhoek..
Wordt het geen tijd om dat poppendorp c.q. openluchtmuseum, dat zich een Metropool waant, te verlaten?
Ik vind Harriet Laurey op de getoonde foto overigens wel een heel Katholiek gezicht hebben. Maar ook met het Katholieke heb je wel wat.
Nee.. het klopt allemaal wel, denk ik.
Ik zie pas na het posten dat ik drie keer achter elkaar het woord eigenlijk gebruik. Erg lelijk en in minstens één geval ook nog overbodig.
Mijn excuses.
Een reactie posten