dinsdag 12 februari 2019

BOMMETJE

Het begint ermee dat Snuitje wiebelend op mijn rechterzijde plaatsneemt (ik slaap op de linker) en vrij luid gaat spinnen. Het is dan net licht aan het worden. Als ik beweeg glijdt hij eraf.
Vervolgens komt Snuf op het kussen naast me zitten. Ik voel zijn snorharen in mijn gezicht. Hij maakt heel zachte geluidjes, eerder het gepiep van een nest jonge muisjes dan het miauwen van een volwassen kat. Ik voel een vilten pootje tegen mijn neus, tegen mijn mond. Door mijn oogharen kijk ik hem aan. Ik krijg een indringende blik terug. Als ik me omdraai verschijnt hij algauw aan de andere kant. Opnieuw piepjes, snor, pootje. Al die tijd is Snuitje uit het zicht. Hij heeft het aan zijn broer overgelaten om me te wekken en kijkt ergens in een hoek van de kamer toe. Pas als ik Snufs subtiele aanpak blijf negeren (het is al licht nu, maar onuitnodigend grauw) komt hij in actie. Een paniekerig geklauw en een geritsel van stof verraden dat hij in de gordijnen klimt. Dan is het even stil. Hij zit boven op de plint van het glas-in-lood-raam. Maar niet naar buiten, naar de matineuze vogels, is zijn blik gewend -  o nee! - de stilte is de stilte voor de storm, het zich inhouden van de natuurkrachten voor het grove geweld losbreekt. Hij heeft zijn gewicht in de loop van de tijd in overeenstemming geschrokt met zijn aangeboren lompe natuur, en beide - gewicht en lompheid - gaat hij nu inzetten. 
   
Bof!

Hoewel ik erop gerekend had schrik ik er toch elke keer van. Een getorpedeerde kater van een kilo of vier op je slapende lijf krijgen zorgt voor een schok. Ik vloek, sla de dekens van me af. De katten rennen voor me uit, richting keuken. Als ik in een goede bui ben geef ik ze te eten en beloon ik hun onvermoeibare inspanningen; als ik de pest in heb trek ik snel de slaapkamerdeur achter ze dicht en kruip weer in bed. Vreemd genoeg is het dan doodstil in de gang: zo'n honger hadden ze blijkbaar ook weer niet.


Geen opmerkingen: