vrijdag 14 juli 2017

Zomaar een dag


Ik houd al jaren geen dagboek meer bij. Vandaag weet ik geen onderwerp voor een column uit de veelheid van dingen te kiezen en denk ik aan mijn dagboek. Zo zou een pagina eruit kunnen zien:

(13 juli 2017)

Als ik opsta herinnert P. me aan mijn droom. 'Je had een angstdroom vannacht, je lag helemaal te bibberen en te piepen.' Ik weet het weer. Het was niet de gewone faalangstdroom met zijn vertrouwde repertoire van plotseling onvermogen op het podium, maar een echte, vormeloze nachtelijke manifestatie van pure dierlijke angst. Zo'n droom waardoor je als kind huilend je bed ontvlucht en troost bij de moeder zoekt. Het is vreemd dat ik juist nu, nu ik zo zonder spanning en angst ben, na de zenretraite, zo'n primordiale nachtmerrie heb. Moest ik iets verwerken, moest er iets losweken? Ik besluit er maar niet te veel waarde aan te hechten.
Ik drink koffie, lees en beantwoord e-mails, check Facebook, Instagram, een paar blogs, het nieuws en het weer, ga douchen en daarna toch maar weer een half uur mediteren. Dat zoiets bij intensieve beoefening angstdromen zou kunnen opwekken heb ik nog nergens gelezen, en het lijkt me ook zeer onwaarschijnlijk. Immers, de toename van alfagolven waartoe het leidt, zou juist voor een harmonieuze toestand van de hersenen moeten leiden - zoals ik ook ervaar, keer op keer.

Daarna begin ik aan een zomerklusje. Ik heb me voorgenomen de fuga uit de opera Reynaert, die we met Thalia gaan zingen, over te tikken in Finale, zodat ik de koorleden mp3'tjes van hun verschillende partijen kan sturen. Monnikenwerk, en strikt genomen iets wat buiten mijn gehonoreerde bezigheden valt, maar ik heb tijd zat en het geeft me het gevoel iets zinvols te doen, dus waarom niet? Al die tijd denk ik nog steeds nauwelijks aan de Tandarts. Dat verbaast me: ik ben al jaren niet meer echt bang voor de tandarts, maar zie er toch altijd tegen op. Aan de horizon van de tijd die ik voor me zie doemt een naderend tandartsbezoek altijd dreigend op, terwijl ik zo graag een rimpelloos verschiet zou zien. Nu heb ik een wortelkanaalbehandeling aan een voortand in het vooruitzicht, maar sinds dit weekend voel ik niets meer als ik daaraan denk. Geen ongemak, geen verstoring van mijn gemoedsrust, niets. Soms zélfs ervoer ik een vreemd en vaag soort voorpret, als voor een spannende gebeurtenis.
Pas als ik mijn portie nootjes voor vandaag heb ingetikt en er nog een uur te vullen is, word ik een beetje bezorgd. Ik kijk nog even op internet wat de procedure en de mogelijke complicaties van zo'n behandeling zijn. Dan soigneer ik me en wandel naar de tandarts.
Ik ben meteen aan de beurt. Doe je jasje maar uit, want het gaat even duren, zegt hij. Ik had juist gelezen dat een tand met maar één wortel zo gepiept was, dus dat verontrust me. Heel even maar: ik ga onderuit op de stoel, haal rustig adem, en laat het allemaal maar gebeuren. De verdoving werkt goed, al die boortjes, vijlen en andere instrumenten gaan diep mijn bovenkaak in zonder dat ik er enig ongemak van heb. Anderhalf uur later is het gedaan. Hij heeft ook, en passant en ongevraagd (maar zonder twijfel op de rekening terug te vinden) het terugwijkende en verkleurde tandje van een nieuw laagje composiet voorzien, zodat ik weer onbevreesd met open mond kan lachen.

Het nadeel van vreesloos de dingen tegemoet gaan is dat er geen opluchting is. Opluchting is de positieve keerzijde van angst. Nooit smaakte mijn sjagje beter dan wanneer ik als jongen de tandarts op het Lambertus Zijlplein had verlaten. Kruidig, pittig en diep bevredigend. Hoe licht en vrij voelde ik me op die grijze dag in winter of herfst, die me nog steeds voor der geest staat! De grauwe huizenblokken contrasteerden met mijn stemming maar accentueerden die tegelijkertijd.
Nu steek ik buiten een pijp op (ik voel de steel niet door de nog niet uitgewerkte verdoving) en koop een Luikse wafel die ik op een bankje opeet, maar beide traktaties zijn me onverschillig.

Thuis kom ik in de verhuiskoorts terecht. Mijn dochters zijn de bovenverdieping aan het omgooien. Die avond moet er een op Marktplaats gekocht bed worden opgehaald, en we maken ons zorgen over het vervoer: past het in mijn auto? Ik meet de achterbak op en besluit dat het niet zal gaan. R. belt P. en die zegt lief toe met haar bestelbusje te komen helpen, hoewel ze eigenlijk bessen moet plukken. In de namiddag ben ik prikkelbaar. Er wordt niet ongestraft in je kaak gewroet en geboord, zenuwen worden niet straffeloos getergd. Ik denk dat mijn stemming gevolg is van die marteling die ik niet gevoeld heb. Zen leert me dat ik niet zo causaal moet denken en niet altijd naar verklaringen moet zoeken. Ik ben nu prikkelbaar, oké. So what? Dat gaat weer over. Is het van belang? Ik zie het gebeuren en doe mijn best mijn stemming niet te primair op mijn huisgenoten af te reageren. Ik ga koken. Een snelle en simpele maaltijd, peperonata met goede olijven en pasta. P. komt, op de fiets, we eten en rijden naar de carpoolplaats aan de Amstel waar haar auto staat. Ik was vrij om daarna weer naar huis te gaan, maar in een impuls besluit ik achter hen aan te rijden, voor de gezelligheid, uit nieuwsgierigheid, en omdat ze misschien wat hulp kunnen gebruiken.
In Reigersbos laden we het onttakelde bed in de auto's. Thuis hebben we een hele klus om de loeizware matras vier trappen op te sjorren. Mijn tand klopt een beetje. De lattenbodem blijkt niet door het trappenhuis te passen en moet uit elkaar worden geschroefd. Gelukkig is er nog ergens een Ikea-sleutel te vinden.
Als alles boven is drinken we nog een glaasje siroop. M. laat Snuf dansen: zijn dagelijkse dressuur - als een dolle springt hij op, maakt pirouettes in de lucht, om het aan een hengel dansende kunstvogeltje te vangen. Daarna ligt hij uitgeteld op de vloer. Snuitje kijkt op veilige afstand toe, over de grond rollend met zijn speeltje, dat zijn aantrekkingskracht ontleent aan het kattenkruid waarmee het is ingewreven.
Ik zwaai P. uit vanaf het balkon. De hemel is inmiddels schoon en avondblauw geworden, na een bewolkte dag.

Tien voor tien. Iets te vroeg voor bed en boek, besluit ik. Ik mediteer nog een kwartiertje en trek me dan in mijn slaapkamer terug.
Ik lees het laatste verhaaltje uit het beduimelde bundeltje van H. G. Wells (ik ben blij dat ik het van straat heb opgeraapt), over een man die een 'versneller' heeft uitgevonden. Na het innemen daarvan beweeg, denk en leef je duizend keer zo snel als de omliggende wereld, die daardoor roerloos lijkt. Het omgekeerde van het gedicht van Vasalis ('ik droomde dat ik langzaam leefde'). In De Bommellegende heeft Toonder het idee uitgewerkt, herinner ik me.
Daarna nog een hoofdstukje uit het boekje van zenmeester Kees van den Muijsenberg. Alle houvast is schijn, alle stabiliteit is fictie. (Ik parafraseer uit de losse pols). Alles is steeds in vloeiende, eeuwigdurende beweging. Als wolken die zich steeds opnieuw formeren zijn we. Pas als we ons vol vertrouwen aan die voortdurende stroom van verandering kunnen overgeven, zonder ons leven te willen beheersen, vinden we vrede. 'Zen is thuiskomen in het mysterie,' heeft hij tijdens de retraite gezegd. Het mysterie dat eruit bestaat dat we er gewoon maar zijn, zonder reden, zonder doel, in een leven dat niet maakbaar is, maar dat we zo goed mogelijk moeten laten gebeuren.




1 opmerking:

Roberto zei

Nicholson Baker gaat in zijn The Fermata nog een stapje verder: zijn hoofdpersoon ontdekt dat hij de tijd kan stilzetten. Hij gebruyikt dat vermogen voor seksuele spelletjes.
Ik heb me altijd afgevraagd of voor mensen die sneller leven ook de natuurwetten anders moeten zijn. De meeste wetten zijn immers afhankelijk van tijd (snelheid, versnelling, noem maar op). Zouden er niet duizendvoudige krachten inwwerken op iemand die duizend keer versneld leeft?