vrijdag 4 november 2016

GUARDA!

"Afgelopen zaterdag liep ik met Maria, mijn dochter, naar de pizzeria om de zinnen te verzetten. We kwamen langs een antroposofische boekwinkel. Uit macht der gewoonte keek ik in de kisten met boeken buiten. Tot mijn verrassing zag ik er een boekje: De Yogi-wetenschap der ademhaling. Dat was bizar, het leek een vingerwijzing van hogerhand. Want dat boekje was een van de bijbels van pa geweest. Ooit als angry young man was hij uit de kerk getreden en had hij zijn heil gezocht bij allerlei andere filosofische systemen. Jung, Zen-boeddhisme, Yoga. Het leidde uiteindelijk tot niks, en hij kwam, eeuwig twijfelend, weer terug in de moederschoot van de kerk, waarvan hij de nestgeur zo fijn vond. Maar die yogaoefeningen, die bleven. Zijn hele leven deed hij fanatieke ademoefeningen. Zoals hij alles fanatiek deed, niks kon half. Tot op zeer hoge leeftijd zocht hij naar het ultieme zangsysteem en ook toe hij al door ouderdom hees was geworden bleven de ademoefeningen dagelijkse routine.
Maar er was ook een andere oefening. Guarda! Nietsvermoedende bezoekers, overrompeld door al die dierentuingeluiden, dachten dan dat hij ‘wartaal’ zei.
Die klankoefening kwam uit een lied dat we vaak hebben uitgevoerd, pa en ik. Het werd zijn lijflied. En de opening ervan werd een soort persoonlijke mantra, die hij te pas en te onpas reciteerde. Ging hij op weg naar de wc, dan hoorde je op de gang nog: Guarda! De laatste keer dat ik het uit zijn mond hoorde was het ingekort tot Guar... de rest was hij vergeten."

Zo ongeveer had ik het lied Tristezza van Tosti willen inleiden, dat ik, bijgestaan door mijn dochter en mijn zoon, op de begrafenis van mijn vader zou gaan zingen. Tamelijk beknopt, maar mijn broer en zus spraken ook al, en de pastoor had duidelijk te kennen gegeven, dat er niet te lang mocht worden gesproken. Anderhalf A4'tje.
'Per persoon?'
'Nee, samen.'
Ik had bezwaar gemaakt, maar met deze man viel niet te sollen. Het was zijn kerk, en wij waren er te gast en moesten ons maar schikken. We konden tenslotte ook naar een crematorium. Het was een parmantige, jongensachtige man met een bestudeerde jovialiteit, deze lekenpastor, waarachter een stroef en niet van zijn plaats te wrikken gelijk schuilging. Een op de sportschool goed onderhouden vat vol ouderwetse geloofszekerheden waaraan niet te tornen viel. Wij lagen elkaar niet, dat was meteen duidelijk. Ik beet mijn tong af en bleef formeel en vriendelijk. Tegen mijn jongste broer zei ik stoer dat ik op het moment mijn plan wel zou trekken. Ik zou net zo lang spreken als ik wilde, hij kon dan immers moeilijk ingrijpen.
Maar toen dat moment daar was, liet ik het papiertje in mijn zak en sprak ik voor de vuist weg een paar woorden om me zo gauw mogelijk in het zingen te storten.
'Je hebt je door de pastoor laten intimideren,' zei mijn broer grinnikend. Hij had gelijk. Er waren voorafgaande aan de mis nog een paar onaangenaamheden geweest, en de rek was uit mijn assertiviteit. Ik vond het zingen al zwaar genoeg.

Op de informele nazit bij mijn broer thuis vertelde mijn neef dat hij door de broeders was opgevoed als goed katholiek, maar het laatste restje geloof had verloren toen hel en vagevuur werden afgeschaft door de destijds regerende paus. Als je dergelijke fundamenten van een religie zomaar kunt afschaffen, dan was de rest ook arbitrair, redeneerde hij terecht. We lieten de zware gesprekken voor wat ze waren, dronken op mijn vader en zongen een oude Brabantse smartlap. 'Want ach onze Bennie...'
Het drinkfeest eindigde in gepaste onsamenhangendheid.
's Nachts in bed vervloekte ik dronken de pastoor en wenste hem een speciaal plaatsje toe in de niet bestaande hel, waar hij tot in eeuwigheid naar mijn verhalen en liederen zou moeten luisteren.
Maar de volgende dag was ik milder. Het was een prachtige dienst geweest, met warme woorden, wierook, gregoriaans, orgelspel en wijwater. Precies zoals mijn vader het mooi vond. En ach, ik was ook wel recalcitrant geweest, en die man deed ook maar zijn werk. Maar toch: al was ik dan ook (per ongeluk) met mijn hoed op de kerk binnen komen lopen, en al had ik zonder eerst toestemming te vragen de piano verschoven, hij had toch moeten begrijpen dat ik van slag was, dat ik onder al mijn man-van-de-wereld-gedrag ook maar een kersvers weesje was, dat zijn vader ging begraven. Hij had me als zielenherder op mijn gemak kunnen stellen, me kunnen troosten en me een welkomer gevoel kunnen geven, de kerk was er tenslotte voor de mensen, en niet andersom.
Ik had spijt, maar niet van mijn dwarsheid. Vooral dát moest ik mezelf zien te vergeven, dat ik als zoon toch weer tekortgeschoten was. Ik had hem, net als mijn vader gedaan zou hebben, tijdens onze aanvaring met minzame ironie 'meneer pastoor' genoemd, dat wel, maar ondertussen toch zijn zin gedaan. Mijn eerbetoon aan mijn dwarse vader was onvolledig geweest, want hij zou voet bij stuk hebben gehouden.

3 opmerkingen:

Roberto zei

Ik vond hem juist niet jongensachtig, maar ouwelijk, bloedarmoedig, zelfingenomen en ongeïnteresseerd. Tijdens "Guarda" zat hij z'n nagels schoon te maken.

Jetty van Jan zei

Nu overdrijf je toch echt ietwat, Roberto ...

Daniël zei

Een evenwichtig, mooi eerbetoon aan je vader.
Weemoedig en kritisch, maar ook met wat humoristische zelfspot (over de niet bestaande hel, waar men eeuwig naar je zou moeten luisteren).

Ik vind je blog volstaan qua "dwarsheid". Je hebt de pastoor op een aantal punten zijn zin gegeven, om vervolgens een openbaar verslag uit te brengen van zijn houding zoals je die ervaren hebt.
Dit gaat qua "dwarsheid" veel verder dan toch je eigen plan te trekken binnen die parochie.