2.
Toen we Lespinoy verlieten en naar de Opalen Kust reden, verzetten we ons tegen de neiging het vertrouwde op te zoeken. In het Fôret de Crécy, een heus woud, hielden we halt. We picknickten bij een verlaten boswachtershuisje en bestudeerden de kaart. Toen we ons brood met Vieux Lille (die we vanwege de geur Oude Lul noemden) op hadden reden we naar het vogelreservaat bij Le Crotoy en vervolgens door naar Quend en terug naar Cayeux-sur-Mer. We deden een dappere poging om er iets te vinden, maar eerlijk is eerlijk, het was allemaal vreselijk wat we daar aantroffen. Volgepakte campings met plezierzoekers en zonaanbidders, drie sterren of meer, wat wil zeggen dat er een pizzeria, een disco, een overdekt zwembad en andere herrie was. Op een ervan aten we een ijsje, illegaal te gast, en lieten de sfeer even op ons inwerken. IJsje op, knoop doorgehakt. Ons geweten was gesust en nadat we nog even hadden gelopen over het strand bij Cayeux (plaatselijke campings eigenlijk al bij voorbaat afgekeurd, maar we waren moe van het rijden) reden we traag achter een tractor aan naar Le Tréport.
Daar vlakbij is een camping die ik hier niet bij naam wil noemen. Hij ligt verscholen, hoog op de klif, achter een hotel van ietwat vervallen grandeur. Het hotel drijft hem als bijzaak. Niemand weet van het bestaan ervan, en toch heb je er een beter zicht op de begeerde zee dan vanuit al die razend populaire kampeerplaatsen. De enige gasten die er komen zijn ‘ons soort mensen’. U en ik dus. Types die geen herrie en vermaak willen en rustig een boek willen lezen of naar de zonsondergang willen staren. Die hebben de informatie via via, of van sites die het gepeupel niet weet te vinden. De eerste keer dat we er, toevallig, kwamen, troffen we er een goede vriend van mijn vriendin, een beeldhouwer, die al dertig jaar nergens anders meer heengaat en van de op het strand gevonden stenen al heel wat kunst heeft gemaakt. Een aantal jaar later vonden we hem er weer, toen we, dit keer bewust, de verscholen camping bezochten. Het enige nadeel van deze geweldige plek is dat je er altijd, net op de dag dat je wilt vertrekken, wegregent. Ons vorige vertrek stond ons nog helder voor de geest: vrijwel naakt, gehuld in doorzichtige wegwerpregenjasjes waarop de regen genadeloos roffelde, laadden we een zeiknatte tent in; daarna namen we nog een warme douche in het hotel.
Op deze Geheime Camping in * - *, gelegen achter hotel * * , hadden we drie heerlijke dagen.
Dinsdag bezochten we Le Tréport. Nadat we een half uur in het verkeer vast hadden gezeten (er was markt) liepen we op ons gemak door de ouderwetse drukte. Ouderwets, omdat ook hier geen buitenlander te zien was. Toch was het er stampvol. Men viste, men at, men dronk, men marchandeerde op markt en visafslag. Op het terrasje van Le Pirate moesten we lang wachten eer we bediend werden maar we aten uitstekend. Ik keek toe hoe mijn vriendin kronkelende schelpdiertjes tevoorschijn prikte uit haar alikruiken.
Op de woensdag geviel me eindelijk dat, wat ik in vakanties al jarenlang terug wil vinden, maar meestal tevergeefs zoek: de volledige, onthechte, ontspanning van vroegere zomers. Ik ging naar bed met een fijn boek en stond de volgende morgen op om gewoon weer verder te lezen, urenlang, in een kampeerstoeltje. Geen zorgen meer, geen spanning, geen haast, niks. Leeg hoofd. Alleen dat boek en de zomerlucht. Puur geluk.
’s Namiddags liepen we over de klif naar het volgende dorpje, dat grondig verpest bleek te zijn door het geldbeluste toerisme dat * - * ook bedreigt maar nog net heeft weten te sparen. Was het door die vernieuwing, door al dat glanzende grint op het ooit morsige strand, dat we onze vriend de beeldhouwer dit jaar niet troffen? We wilden eigenlijk taboulé maken bij de tent maar de verleiding om weer bij Resto La Plage te eten was te groot. Dus ook vandaag weer een driegangenmaal en een karafje rosé. Vooruit maar. ’s Nachts begon het natuurlijk fiks te regenen – we zouden immers de volgende dag vertrekken - maar tot onze verbazing was het toen we opstonden weer droog.
In Escalles, gelegen bij Cap Blanc-Nez ofwel Kaap Blankenes, was niets veranderd. Althans, zo leek het. Maar toen we ’s avonds een digestief ommetje maakten en de begraafplaats betraden waar mijn vriendin ooit de botten van een meneer met een x in zijn naam had geraapt tussen de vervallen zerken, bleek dat ook hier een chique nieuwe wind had gewaaid. Marmeren sarcofagen zo smakeloos als het graf van Reve bedekten de dodenakker.
De volgende morgen verloor ik mijn portemonnee met pinpas, ID, rijbewijs, etc. Ik merkte het pas toen we bij een abdij in Vlaanderen van de weg afgingen en ik onze taart en trappist wilde afrekenen. Het wierp een schaduw over een mooie reis. Terug in Amsterdam, waar een dikke lauwe zomerregen viel, dacht ik mismoedig aan alle stappen die ik moest ondernemen om van mezelf weer een legale Nederlander te maken. Ik kon toen nog niet weten dat ik maandagmorgen vroeg al gebeld zou worden door het gemeentehuis van Escalles. ‘Weet u waarom ik bel?’ Jawel. Ik kon wel juichen.
2 opmerkingen:
Ach ja.. De Côte d'Opale.
Op mijn eerste vakantie met L., nog steeds mijn vriendin, belandden we, zonder plan, ook in Le Treport. Een inzinking in de krijtrotsen met een droogvallende voorhaven en een bassin-à-flot achter een sluis.
We stonden ook op een kleine camping met uitzicht op zee en boven de haven. Als ik het me goed herinner aan de noordkant daarvan. Van een hotel herinner ik me niks, dus of het jullie camping was, betwijfel ik.
Sindsdien heb ik een zekere liefde voor dit Région ontwikkeld.
We denken eraan om dit najaar een weekje naar de mond van de Somme te gaan en zullen dan vast ook weer even in Le Treport gaan kijken.
Saint Valérie-sur-Somme, pakweg 15 km naar het NO, lijkt me ook een sympathiek stadje. Dat hoop ik ooit nog eens op eigen kiel te bezoeken. Net als Le Treport, overigens.
Dat je bankpas weer boven water kwam, is ook wel tekenend. Het zijn geen slechte mensen, aan de Opaalkust.
Wat een heerlijke beschrijving van het vakantiegevoel !
Een reactie posten