1.
Op de snelweg van Lille naar Parijs namen we de afslag Arras. De enige bekende kathedraalstad van Noord-Frankrijk die we nog niet gezien hadden, en misschien een goede pleisterplaats. Zonder het op dat moment te weten reden we daarmee Artesië en de oude Franse Nederlanden binnen. De regen die ons Machelen en België had uitgejaagd was uitgedund tot een enkele druppel en welgemoed parkeerden we het busje in het centrum. Hoewel het er wat stil was waren we in eerste instantie gefrappeerd door het straatbeeld. Oude klokgeveltjes zover het oog kon zien - waarom was deze stad, Atrecht in het Nederlands, niet veel gezochter en beroemder? Bij de ingang van het gemeentehuis annex verkeersbureau, gevestigd in het monumentale Beffroi, stonden bewakers. Mijn vriendin moest haar tas openen. Met een gidsje in de hand liepen we een rondje door het stadshart, en al gauw sloeg de aanvankelijke verrukking om in een milde verveling. Al die gevels leken wel erg veel op elkaar.
Onze gids leerde ons waarom: er was ooit een stadsarchitect aan te pas gekomen; alles hier rondom Grand Place en Place des Héros kwam, in opdracht van de Habsburgse vorst Philips de Tweede, rechtstreeks van de Renaissancistische tekentafel, een hele reeks vrijwel uniforme gildehuizen - tegenwoordig zouden we van projectontwikkeling spreken. En wat erger was: de stad werd in de Eerste Wereldoorlog compleet stuk gebombardeerd. Heel knap en heel lofwaardig dat ze zo nauwgezet werd herbouwd, maar door die historische reconstructie kregen we wel de indruk, door een bordpapieren decor te lopen. Voeg daarbij dat er een tamelijk landerige sfeer hing op deze grijze dag ('Men zingt hier niet, men is hier stil,' zoals de dichter zegt) en u zult begrijpen dat we, na aanschaf van wat quiche en andere lekkernijen, de parkeermeter niet opnieuw bijvulden, maar de weg naar de kust zochten. Maar we hadden Arras gezien! Het kon bijgeschreven worden in het boekje met onze stedenverzameling. Met de voetnoot: één keer was genoeg.
Op de kaart waren groene lijnen te zien rondom de weg van Hesdin, door het rivierdal van de Canche en de Ternoise, de Kwinte en de Ternaas in het oude Vlaemsch dat hier ooit werd gesproken. In Hesdin (voorheen Heusden) hielden we halt. Hier was men bepaald niet stil; in het café waar we koffie dronken werd druk gelachen en gepraat, nog net niet gezongen. Het beviel ons er meteen. Een foldertje van de VVV vertelde dat we in de Sept Vallées terecht waren gekomen. Van Hesdin tot het verderop kustwaarts gelegen citadelstadje Montreuil (Monsterhole!) strekte zich een paradijsje uit van stromen, meertjes, bossen en glooiende heuvels. We reden langs de Canche en kozen van alle aardige plaatsjes Lespinoy uit. Op een camping vlak over een spoorlijntje en nabij door populieren omgeven visvijvers had men nog één plaats overgehouden, speciaal voor ons; we konden er zonder te registreren ons kamp opslaan en blijven zolang we wilden. Zo zaten we drie dagen lang als enige buitenlandse toeristen in een soort Frans Bakkum. Stedelingen hadden hier hun stacaravans of fantasiehuisjes, ieder op zijn eigen plekje, intiem afgeschermd van de buren door een hoge heg. Kinderen scharrelden er tot laat rond met hun fietsjes, aan de bar werd pastis gedronken, de mannen gingen 's morgens al vroeg uit vissen.
Frankrijk is voor een buitenlander qua indeling onbegrijpelijk. Departementen, arrondissementen, régions, provincies en streken doorkruisen en overlappen elkaar in vrolijke wanorde. Montreuil behoort niet bij de communauté des communes van de Zeven Valleien, maar die vallen wel bestuurlijk onder Montreuil. We bezochten het vestingstadje op zaterdagmorgen. Nadat we de auto beneden hadden geparkeerd bestegen we de muren. Helemaal rondom gaan ze, parkachtig begroeid. Mijn vriendin begon voortvarend aan de wandeling, maar ik moest even slikken. Ik voelde me zwak en verkouden die dag, en de weidse uitzichten op al die graanbegroeide heuvels en dalen rondom bezorgde me een scheut pleinvrees, mijn oude kwaal. Maar voor stadjes als dit geldt: de binnenkant is des te geborgener naarmate de buitenring onveiliger is. Er bleek zich een prachtig ongerept stadje tussen de groene muren te bevinden, met hotels in de oude, bijna verloren provinciestijl, Gotische kerkjes, en levendige straatjes. Terwijl mijn vriendin kleren kocht in een modewinkel en 'monsieur' alleen even zijn pijproken op een bankje moest onderbreken om te beslissen over snit en kleur, besloot ik, hier zeker nog eens terug te komen: in zo'n ouderwets hotelletje, al heetten ze hier geen De la Poste of Le Cheval Blanc.
Die avond gingen we uit eten in Hesdin. In het beste restaurant volgens de bronnen, Brasserie La Belle Époque. Voor zo'n menu van paté of terrine, een dood beestje in het midden, en kaas of crème brûlée toe. De hele goegemeente verzamelde er zich, het personeel was nerveus in de weer en een beetje geprikkeld. De ober vroeg: 'Van wie is dat groene VW-busje uit Holland?' We schrokken, maar hij lachte: 'Magnifiek, ik ben dol op vintage auto's.' Dat was het sein voor internationale gezelligheid: een echtpaar twee tafeltjes verderop, hij Pools, zij van origine Belgisch ('Mon coeur est Belgique, Flamand ou Wallon, ça n'importe pas.') oefende hun Engels op ons, mijn vriendin moest haar dessertwijn proeven, die ze al bij het voorgerecht dronk. Een ouder echtpaar kwam het tafeltje tussen ons in bezetten, ze groetten elkaar als oude bekenden. Even later praatte de oude dame in gesoigneerd Frans honderduit over de wonderen van Arnhem, waar ze vrienden had wonen. Het park! (We begrepen na enige verwarring dat ze de Hoge Veluwe bedoelde). Haar man, een krasse tachtiger, begon aan mij verhalen te vertellen waarin wijnbouw, landsaard, tijdgeest en immigratie een rol speelden. Toen het gesprek gevaarlijk dreigde te worden zei ik dat we in een gecompliceerde wereld leefden, en zweeg filosofisch. Ondertussen keek de Belgische steeds even mijn kant op. Ik dacht dat ze mij een aantrekkelijke man vond, maar later vertelde mijn vriendin, dat ik haar zo aan haar vader had doen denken die een paar jaar geleden overleden was. Ze vertaalde vrolijk maar volledig overbodig de meest begrijpelijke stukken Frans in rudimentair Engels, maar waar we vertaling hadden kunnen gebruiken bleef ze in gebreke. We namen afscheid in uitgelaten stemming, schudden handen, en spraken de verwachting uit dat we elkaar de volgende dag op de grote rommelmarkt wel zouden ontmoeten.
Maar de volgende dag zagen we hen niet, onze 'nieuwe vrienden'. We besloten de vruchtbare wandeling langs alle stalletjes met een lunch in een heel wat minder ambitieuze brasserie, een eenvoudig, ietwat sjofel familiebedrijf dat zijn stoelen waarschijnlijk van de vorige editie van de markt had betrokken. De avond ervoor hadden we ons erover verbaasd dat het broodmandje gevuld was geweest met opbakbroodjes van de Aldi in plaats van het traditionele stokbrood. Ditmaal kregen we een soort King Corn bij onze dessertkaas. Was dit een vorm van verkeerd begrepen chique-doen, of waren we getuige van een vete met de lokale bakkerij? Men kan niet alles begrijpen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten