Rookzanger heeft, daartoe verleid door romantische fantasieën over het mooie buitenleven der postbodes, een tijdelijk overschot aan vrije tijd en de hopelijk eveneens tijdelijke behoefte aan extra verdiensten (of misschien in een vlaag van verstandsverbijstering) zich aangemeld als decemberhulp bij de posterijen. De komende tijd doet hij daarvan verslag.
Dag 6.
Ik had een vette tegenzin. In het gedoe, in de kou. Te diep, te lekker geslapen - de dag leek me in contrast vijandig toe, leeg en bleek. Maar veel kouder dan het nu was kon het toch niet worden. Ik dacht aan mijn vriend Karl die me onlangs verteld had dat hij de rest van het jaar het liefst een dekentje over zich heen zou trekken. Een diep verlangen kwam in het kielzog van die herinnering mee. Een verlangen naar cocoonen, de kerstboom stond immers al.
Ik miste mijn vaste dinsdagmorgenblogroutine en deed ordeloos en nerveus klusjes tot het moment was aangebroken dat ik op de fiets kon stappen. Verloren uren, uren van wachten. Moest het dan echt, nog zo’n week? Ik had bewezen dat ik zoiets kon doen, nou was het wel weer genoeg.
Maar vanaf dat ik voet op de trappers zet klaart mijn stemming op. Een fijn regentje valt dat onmiddellijk lijkt op te lossen in het zonlicht.
Ik doe mijn ronde en bereid me mentaal voor op B.- straat 6 huis.
De vorige keer heeft ze me nog een standje gegeven. Ze sprak me aan terwijl ze vertrouwelijk uit het raam van haar erker leunde. ‘Die andere meneer geeft me de post altijd zo in handen. Nou moet ik helemaal naar de voordeur om het vak open te maken.’ Ik had juist de magere bestelling in haar bus gedaan en er was geen weg terug. Ik beloofde beterschap, ik zou het nog wel leren.
Vandaag manoeuvreer ik mijn karretje langs de Canta die haar stoep blokkeert en zwaai met het bundeltje voor haar raam, precies zoals mijn collega me heeft geleerd. Het gaat open en haar gezicht verschijnt. Ik geef haar de post.
‘Zo, een kerstkaart!’ Een brede lach, ze mist een paar tanden. ‘Lukt het een beetje?’ vraagt ze meelevend.
‘Ja hoor,’ zeg ik, terwijl ik aanstalten maak een reclamekrantje van de Blokker in haar brievenbus te duwen.
‘Waarom doe je dat nou, die heb je me net gegeven!’
O ja. Stom.
‘Ik wil ze wel, die blaadjes,’ zegt ze. ‘Ik pluis ze altijd na. Ik zit vierentwintig uur per dag thuis moet je weten. De buren hoeven ze niet, die zijn rijk. Nou lieverd, tot morgen maar weer!’ Het raam gaat dicht.
Ik ben er inmiddels aan gewend dat je als postbode vaak gegroet wordt op straat, vaker dan toen ik nog wel eens op tv kwam en mensen mijn kop ergens van dachten te kennen. Maar het is een tijd geleden dat ik ‘lieverd’ ben genoemd.
1 opmerking:
Heel mooi stukje, Jan-Paul.
Met groet, Hedwig
Een reactie posten