Rookzanger heeft, daartoe verleid door romantische fantasieën over het mooie buitenleven der postbodes, een tijdelijk overschot aan vrije tijd en de hopelijk eveneens tijdelijke behoefte aan extra verdiensten (of misschien in een vlaag van verstandsverbijstering) zich aangemeld als decemberhulp bij de posterijen. De komende tijd doet hij daarvan verslag.
Dag 3.
In de B.-straat komt een man geïrriteerd zijn huis uit, zwaaiend met een zojuist door mij bestelde brief. Een lange man, scherpe donkere ogen, ascetisch gezicht. In het raampje van zijn voordeur had ik een bronzen Ierse harp en een foto van de Dalai Lama gezien.
‘Daar heb ik nou zo’n pesthekel aan, als er post voor 1 hoog bij mij bezorgd wordt!’ vaart hij uit.
Ik verontschuldig me en zeg dat ik hem volledig begrijp. Maar we praten niet gelijkvloers, hoewel de attributen bij zijn voordeur suggereren dat we het een en ander gemeen hebben. Ik ben hier een ‘mannetje’, anoniem vertegenwoordiger van een log apparaat. Ik mag geschoffeerd worden. Ik vertel dat ik nog in de leer ben, een beginnende hulpsinterklaas, en hij bindt een beetje in. Maar een lachje kan er niet af.
‘Voor een aanhanger van de Dalai Lama moet hij nog veel leren,’ zegt Rob.
Ik waardeer zijn steun maar besluit naam, huisnummer én etage van de gestreste boeddhist nooit meer te vergeten.
Het weer houdt zich goed vandaag, afgaande op buienradar had ik erger verwacht. Winderig, ja, maar geen regen; een hemel van blauw email met grote wolkenpartijen, vuil grijs en gelig wit als op oude landschappen. Rob waarschuwt me voor de scherpe brievenbussen in de Hendrik Jacobszstraat en raadt handschoenen aan. Hij blaast op zijn vingers, hij heeft het kouder dan ik. Als ik daar iets van zeg neemt hij dat hoog op. Hij is gekleed op magazijnwerk vandaag, ik zal behalve mijn leren jas wel trui en T-shirt aanhebben. Ja, geef ik toe. Twee shirts zelfs, waarvan één met col en lange mouwen. Én een das.
In een antiquariaat op de hoek van de Valeriusstraat gaat hij naar binnen om zelf de post aan te reiken. Hij blijft een tijdje weg en ik zie hem geconcentreerd in stapels boeken neuzen. Het neemt me voor hem in. Ik besluit morgen datzelfde te doen, ik ben al een tijd niet meer in die winkel geweest.
Als we bijna bij ons uitgangspunt terug zijn vertelt Rob dat een aantal jaar geleden een lading Polen werd ingevlogen om de kerstpost te doen. Ze kenden geen woord Nederlands maar redden zich heel behoorlijk. Ik vertel dat de moeilijkste boeken van mijn vriend Geerten Meijsing vroeger in Oost-Europa werden gezet, omdat de zetters daar minder fouten maakten dan de landgenoten die wél konden lezen wat ze drukten. Rob begrijpt wat ik bedoel. Hij is blij, zegt hij, om na een reeks kneusjes weer eens iemand op te leiden die er aardigheid in heeft en die het werk serieus neemt. Hij wijst op de klok van de Agneskerk. ‘Je hebt er een half uur korter over gedaan dan de vorige keer. Ik heb gelukkig niet voor niets lopen opscheppen vanochtend.’ Een getalenteerde jongen die hij vorig jaar opgeleid heeft is inmiddels van tijdelijke kracht gepromoveerd naar volwaardig postbode, legt hij uit. ‘Als je niet gillend gek wordt van mijn geouwehoer dan leer je het vak op een grondige manier.’
‘Ik zal na deze initiatie de posterijen mijn leven lang een warm hart toedragen,’ zeg ik.
Maar in weerwil van mijn ironie voel ik me gevleid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten