zondag 23 november 2014

HERFSTMAAN


5.

‘Het begon te schemeren op het plein. Er hingen drie manen in de lucht, waarvan één een vreemd lichtblauwe kleur had, de tweede groot en geel was als een appel en de derde een verre gouden schittering…’
Hij stak een bierviltje tussen de pagina’s en sloeg zijn boek dicht. Lezen in het openbaar vond hij moeilijk. Hij werd er onrustig van. Hij moest waakzaam blijven, zich blijven concentreren op zijn omgeving, al was het maar met zijn ogen en oren: zijn gedachten mochten verblijven waar ze wilden.
Hij was dertig jaar terug in de tijd. De ruimte waarin hij verbleef was dezelfde als die van nu, een schemerige pijpenla van donker hout die rook naar bier en whisky. Aan het plafond hing als een uitzakkend tentdoek de Ierse driekleur: groen, wit en verschoten oranje. Langs de muren waren ingelijste foto’s en concertprogramma’s te zien, mandolines, een dobro, een bodhrán. Hij volgde een studie die hij nooit zou afmaken. Hij droeg lang haar, een vlassige baard, sandalen en een spijkerpak, een dracht die toen als ouderwets gold en bijna uit het straatbeeld was verdwenen. Hij kwam uit een kleine provinciestad. In het ontnuchterde Amsterdam van de jaren tachtig voelde hij zich misplaatst. In dit café werd hij omhuld door een troostrijke nevel. De meeste gasten waren verdwaalde reizigers en de voertaal was Engels. Er klonken weemoedige ballades die later op de avond werden meegezongen. Er werd wel gelachen, maar niet geroepen. De schrille toon van de Amsterdamse horeca ontbrak hier, de omgangsvormen waren gemoedelijk. Dronken meisjes ondersteunden hun kin met hun hand en keken vaag glimlachend voor zich uit. Rookten zwijgend. Dit was een wijkplaats voor dromers. Fons kwam er graag.
Hij leegde zijn glas. Op dit punt zou hij graag een bladwijzer tussen zijn herinneringen hebben gelegd, want hij dacht er liever niet aan terug hoe zijn studietijd ten einde was gekomen. Steeds vaker in het café, steeds sporadischer in de studiezaal. Hyperventilatie die hij met borrels bestreed. Een heftige paniekaanval in de trein, en tabé Amsterdam. Hij had bijna een jaar bij zijn ouders thuis gezeten voor hij zijn leven voorzichtig had hervat.
‘I haven’t been here for a long time. Nothing seems to have changed,’ zei hij tegen de barkeeper die het trage Guinness tapte.
‘No. Aren’t you glad? I know I am. Cheers mate!’
Hij nam zijn glas mee naar zijn tafeltje en wilde juist een eerste slok nemen toen de muziek stopte en hij achter zich een gitaar hoorde die aangeslagen werd. Hij draaide zich om. Twee jongens hadden op het kleine podium plaatsgenomen. Tussen hen in stond het meisje met de tattoo. Gitaar en viool zetten een Ierse ballade in.

Haar optreden verraste hem nog voor ze een noot had gezongen. Een mondig, modern meisje, zo had hij haar geclassificeerd. Niet cynisch, zoals Beckman, maar wel luchthartig. Makkelijk in de omgang, direct, zelfbewust. Nu zag hij een ernstige vrouw, mooi op een leeftijdsloze manier. Als de arm die de microfoon vasthield niet door groene schubben werd bedekt zou hij hebben gedacht dat daar iemand anders stond dan de studente met wie hij op het terras had zitten babbelen. Haar gezicht was sereen, zonder uitdrukking. Alleen opperste concentratie was erop te lezen, geen spoor van koketterie vervormde het. Haar ogen keken strak voor zich uit. Misschien zagen ze iets anders dan het knusse café. Misschien keken ze naar binnen.
Zangers moesten contact maken met het publiek, moesten de zaal inpalmen, had hij altijd begrepen. Het zeemeerminnenmeisje deed niets van dat alles. Maar zodra ze begon te zingen zoog ze stilte naar zich toe. Haar stem was puur. Niet alleen zuiver van intonatie maar ook onschuldig van uitdrukking. Hoewel, onschuldig? Dat klonk te kinderlijk, en kinderlijk was het allerminst wat hij daar hoorde. Het leek hem eerder of elke behaagzucht ontbrak in haar zilverige alt, waarin toch zoveel warmte meetrilde. Ze leek het oeroude lied dat ze zong te diep te doorvoelen om zich om andere zaken te bekommeren. Hoe ze overkwam, wat de mensen van haar vonden, was onbelangrijk. Dat ze juist door die waarachtigheid haar publiek meer inpakte dan ze met enige vocale brille had kunnen doen scheen ze niet te beseffen. Ze stond daar en zong. Ze zong en het werd muisstil.
Met klimmende verwondering keek Fons naar het blonde kind dat, ogenschijnlijk onaangedaan, het epicentrum vormde van de werveling van schoonheid en emotie die ze opriep. She moves through the fair… Hij kende het repertoire goed maar had het nog nooit zo gehoord. Hij voelde zich geroerd, maar niet tot tranen: haar zingen tilde hem uit boven een sentimentele roes en spiegelde hem iets hogers voor, waarvoor hij geen woorden had. Geen mistige dageraad, geen eenzame kliffen, geen groene heuvels in de zilte westenwind: zijn verrukking kende ook geen beelden. Hij luisterde betoverd naar de studente met het steile blonde haar. Hij vergat te drinken. Hij vertrouwde haar volledig. Voor de duur van haar lied was hij bereid alles in haar handen te leggen. Zo lang als ze maar bleef zingen was alles goed.

Zijn telefoon zoemde. Hij zag zijn huisnummer oplichten, niet voor het eerst die avond. Hij drukte de melding weg. Hij overwoog een sms te sturen maar hij wist niet wat hij daarin zou moeten zetten. Later. Nu niet. Misschien wel nooit.

Einde

September 2014

[Voor wat voorafging klik op startpagina en scroll terug]




Geen opmerkingen: