zaterdag 19 mei 2012

HEMELVAART

Saint-Avold, 2004

Het werd hoog tijd, vond mijn broer, om weer eens een familieuitje te organiseren. De laatste keer was al weer lang geleden. We hadden elkaar toen getroffen, broers en aanhang, in het Franse Saint-Avold. Waarom precies daar weet ik niet meer. Het was dichtbij en toch buitenland, dat zal het geweest zijn. De locatie deed er ook niet zoveel toe, want afgezien van een wandelingetje of twee waren we vooral bezig met onze eigen familierituelen. Voor buitenstaanders moeten die een vreemd schouwspel hebben geboden. Of liever gezegd, het schouwspel was niet zo bijzonder (een zigeunerkampje met drinkende mannen) maar de klanken die eruit opstegen waren dat voor de doorsnee campinggast wel. Hoogduitse drinkliederen, Monty Python-quotes, scènes uit Kunt U mij de weg naar Hamelen vertellen, meneer?, voor niet ingewijden onbegrijpelijke kreten en spreuken, ploppende kurken, joelende kinderen, en dat dan op onbezorgd maar geschoold volume. Gelukkig was het een stille camping, en niet al te keurig. 's Nachts werd er wild gewaterd, gestruikeld over scheerlijnen en gestommeld aan de deuren van verkeerde caravans en 's ochtends gold de eerste hilariteit de verwilderde staat waarin een van ons (meestal ik, de oudste en de gangmaker) uit het tentje tevoorschijn kroop.
Dat we wel degelijk in Frankrijk waren werd ons pijnlijk duidelijk toen we, de tweede of derde dag, om middernacht in de verte knallen hoorden. De hemel lichtte op in feestelijke kleuren. Quatorze Juillet, helemaal vergeten. Dat betekende dat de volgende dag de winkels dicht zouden zijn. Tot verbijstering van mijn vriendin, die toen nog maar kort in de familie was, gold onze eerste zorg niet de voeding van de kinderen, maar de nog resterende voorraad genotsmiddelen. Dat ik ergens halverwege de dag met roken zou moeten stoppen was tot daaraan toe, maar waar haalden we in godsnaam wijn vandaan? Uiteindelijk was de campingbaas zo vriendelijk ons een paar flessen uit eigen kelder te verkopen, maar het laatste beeld van de dag bewaar ik nog altijd, met een mengsel van vrolijkheid en schaamte, in mijn herinnering: drie volwassen mannen die beurtelings de laatste druppels uit eigenlijk al weggegooide kartonnen wijnpakken wringen.
We haalden herinneringen aan het merkwaardige reisje naar Saint-Avold op terwijl we, vele jaren later, zaten te kleumen in het Limburgse Noorbeek. Ook nu was het een feestdag met winkelsluiting de volgende dag, maar we waren erop voorbereid, en veel hadden we trouwens niet nodig. Mijn broers schonken zich af en toe een glas wijn in, maar mijn voorgoed die kant op gefixeerde blik constateerde geen mateloosheid en niet meer dan een klein beetje gulzigheid, laat op de avond, toen de kleine meisjes allang sliepen. De sterren straalden hoog boven het dal aan de koude heldere hemel. Even verder lag België. Pie Jesu Domine, dona eis requiem, intoneerden mijn zingende broer en ik tweestemmig maar sotto voce. Ik stootte zijn wijnglas aan met mijn beker granaatappelsap. De mannenkoorklassieker Vergesset auch das Trinken nicht (Nein, nein!) lieten we maar achterwege.

Geen opmerkingen: