vrijdag 16 maart 2012

FLANEUR

In een bak met boeken voor een euro zag ik tussen de paperbacks een mooi linnen ruggetje staan. Ik viste het eruit. Peredrups en paprika heette het boek en het bleek columns te bevatten van Mr. E. Elias. Ik rekende af en vervolgde mijn wandeling door de blauwe morgen. Op een bankje op het Minervaplein vlak naast een bloemenstal ging ik zitten om de lentezon eens rustig op me in te laten werken. Ik sloeg het boekje open, las hier en daar wat, en voelde de aangename warmte naar mijn hoofd stijgen die hoort bij de onverwachte ontdekking van een verwante ziel.
De schrijver van deze stukjes voert ogenschijnlijk niet veel uit. Hij wandelt wat rond, beziet de wereld, zit op terrassen, mijmert een beetje over vroeger (toen was er ‘misschien meer grenadine’ dan in de magere jaren van de wederopbouw) en becommentarieert de tijdgeest met milde spot. Zijn toon houdt het midden tussen alledaags en lyrisch. Door het veelvuldige gebruik van korte zinnen doet de taal veel moderner aan dan het jaartal 1949 doet verwachten. Zijn observaties zijn sober en terzake:

‘Van de hotels wapperden de vlaggen in de wind.
De lucht was blauw.
En de zon was goud.
En over de zee lag die vreemde ijlte, die de stukjesschrijvers altijd parelmoer willen hebben.’

Thuis googelde ik de auteur. Eduard Elias leefde van 1900 tot 1967 en was een Haags journalist die onder verschillende schuilnamen een geweldige massa cursiefjes schreef. Hij was meester in de rechten, vandaar dat ‘Mr.’. Hij was Joods. De oorlogsjaren bracht hij door op Curaçao. Hij werd veel gelezen, was geliefd bij het publiek en werd bewonderd door collega’s. Godfried Bomans schreef in een necrologie: ‘In zeker tien bladen schreef hij wekelijks dat hij niets uitvoerde. Hij heeft zich een ongeluk gewerkt om dat vooral maar aan te tonen.’
Deze productieve broodschrijver met de pen van Nescio en de inkt van Carmiggelt noemt zich in zijn stukjes herhaaldelijk een ‘geboren terrassier’ en een van zijn pseudoniemen was Flaneur. Zo zie ik hem voor me: een ouderwetse heer die de hem omringende wereld met mededogen en betrokkenheid, maar toch met weemoedige afstandelijkheid beziet, en streeft naar onthechting. In een van de stukjes die ik op het bankje las vertelt Elias dat hij zomaar langs de Scheveningse zee was gaan lopen. Hij had behoefte aan eenzaamheid en vrijheid. Want, ik citeer: ‘Mijn vriend de kladschilder had mij jaloers gemaakt met zijn verhalen, dat hij niet eens een eigen kamer heeft. Eén koffertje kleren en boeken. En om de beurt bij vrienden slapen. Een stuk of twintig gastvrije zolderkamers en zowaar hier en daar nog een bad ook. Geen hinder van personele belasting en hier en ginder ligt dan altijd een stel schoon ondergoed, een overhemd en sokken te wachten. Soms worden de sokken nog gestopt bovendien – als de vrienden getrouwd zijn.’
Van deze eertijds beroemde voorloper van uw Rookzanger rest alleen nog een beeldje op het Lange Voorhout te Den Haag. Flaneur, heet het. Zelfs op Boekwinkeltjes.nl zijn de bundelingen van zijn columns niet te vinden. Zo had hij die onthechting toch niet bedoeld, denk ik.

1 opmerking:

Hans Valk zei

Het blijkt dat er in de jaren '50 en '60 in tal van bladen dus al 'cursiefjes' stonden. Heden ten dage heet zoiets een 'column' en bovendien is een columnist tegenwoordig al snel iemand met een mening.
Als stukjesschrijver in die periode kende ik voorheen eigenlijk alleen Carmiggelt . Bomans schreef ze ook wel, maar ik weet niet of hij het ook op regelmatige basis deed. Bomans en Carmiggelt vallen in een categorie die zich richtte op literatuur op de m2. Uit je stukje maak ik op dat dit ook voor Elias geldt.
Onder de huidige columnisten zijn er ook nog wel enkelen die 'mooi' of 'stijlvol' schrijven. Maar ondertussen lijkt de inhoud toch belangrijker te zijn geworden dan de vorm.
Dat zou op zich nog niet zo erg zijn, als er ook niet zoveel 'makkelijke' meningen werden gespuid, maar dit terzijde.
Is het genre van literaire stukjesschrijver bijna uitgestorven?
Over Nescio gesproken: die kladschilder doet me denken aan de uitvreter. In de jaren vijftig bestonden ze dus nog, die types. Net als sokkenstoppende vrouwen, trouwens..