Een paar boeken in mijn vaders bibliotheek zijn me dierbaar. Ik heb er vroeger eindeloos in zitten lezen of, nog vroeger, er de plaatjes steeds maar weer van bekeken. Van goden en helden was zo'n boek. Het was nog van zíjn vader geweest. De laatste keer dat ik het zag lag het bijna helemaal uit elkaar, maar de plaatjes kan ik dromen - vooral die van de Germaanse goden, het tweede deel over de Grieks-Romeinse mythologie sprak nooit zo tot mijn verbeelding.
Levenswijsheid met een glimlach van Lin Yutang (eigenlijk The Importance of Living) was een boek dat op mijn vaders nachtkastje lag. Toen ik ooit in het ouderlijk huis logeerde om op de hond te passen sloeg ik het weer eens open. Ditmaal was ik er iets minder weg van - een beetje melig was het wel, ofschoon de lofzang op het roken me nog steeds uit het hart gegrepen was.
En dan natuurlijk, meer dan alle andere boeken, een geval apart eigenlijk, die liederenbundel van Schubert, geïllustreerd door Anton Pieck en in linnen gebonden door mijn vriend Gaston. Met die zielige Leiermann, die op het ijs staat te draaien aan zijn buikorgeltje, terwijl mondaine vrouwen met luxe moffen van hermelijn om hem heen zwieren: mijn vader kon mijn zusje tot tranen brengen door verder te fantaseren over zijn droevig lot. Om dat boek gaan we nog vechten, en als we ooit gebrouilleerd raken, mijn broers, zus en ik, dan is het niet om geld, maar om Anton Pieck, - die ons verder trouwens koud laat, want wij hebben smaak, lezer!
Maar ter zake. Waarom deze inleiding? Ik vertelde twee weken geleden hoe ik, het hoofd vol van gedachten aan mijn pas gestorven vader, langs een boekwinkel liep en daar in de bakken buiten De yogi-wetenschap der ademhaling aantrof. Hoe bizar toevallig dat was. Wel, vandaag heb ik een vervolg te melden.
Want een ander nachtkastjesboek van pa was Vollmond und Zikadenklänge, een fijn boekje met haiku en Japanse houtsneden. Als dichterlijke puber putte ik er heel wat maanlicht uit.
Vandaag was ik in Zaandam om bij mijn zoon iets op te nemen voor onze aanstaande kerst-cd. Het lied van Tosti dat we ook op mijn vaders begrafenis hebben uitgevoerd. Er is vlak bij zijn huis een goed gesorteerde en gezellige kringloopwinkel. Daar wilde ik eerst even langsgaan om een paar fotolijstjes te kopen, een voor mijn vaders bidprentje, en een voor een portret van de hele familie, genomen op zijn negentigste verjaardag. Ik slaagde al snel en liep uit gewoonte nog even langs de boekenkasten. Buiten de kast, los op de plank dus, lag, u raadt het al, Vollmond und Zikadenklänge. Het lag er op me te wachten, leek het.
Op straat ratelde een hagelbui op me neer die me in een mum van tijd doornat maakte. Waarlijk, de pastoor had toch gelijk: God bestaat, en Hij heet Toeval.
zaterdag 19 november 2016
vrijdag 18 november 2016
Een vreemd café op Schiphol
Ik had mijn dag verkeerd ingedeeld en was veel te vroeg op Schiphol. Ik houd wel van die kosmopolitische sfeer van zo'n bar met ongemakkelijke krukken en te dure koffie, die onder schel licht uitzicht geeft op de aankomende reizigers. Maar nu ik er een uur of twee zou moeten doorbrengen zocht ik iets comfortabelers, een plek ver van het gewoel waar ik wat kon schrijven. Vlakbij een ingang van de aankomsthal viel mijn oog op Café Rembrandt. Binnen zag het eruit als een kroeg in het hartje van de stad, zo'n donkere, overvol gedecoreerde namaakhuiskamer, en het was er een dienovereenkomstige teringherrie, een mengsel van opgewonden geroep en de uithalen van André Hazes en zijn navolgers; maar onder de luifel buiten was een rustig zitje van rieten stoelen. Nadat ik er een tijdje in mijn notitieboekje had zitten krabbelen besloot ik even de regen in te gaan om te roken. Ik vroeg de ober om mijn glas niet weg te halen, ik was zo weer terug.
'Meneer kunt ook binnen roken,' zei hij, 'we hebben een verwarmde rookserre.'
Zo kwam ik even later op de vreemdste plek waar ik in tijden ben geweest. Tegen de gevel was een soort partytent aangeplakt. We waren hier wel degelijk op een internationale luchthaven, maar reizigers zag je niet. Wel jeugdig, niet al te hoog opgeleid uitgaanspubliek, met basballpetjes en bontkragen, dat dienbladen vol glazen wegwerkte in een tempo dat meer bij de zaterdagavond hoorde dan bij een doordeweekse dag. Een stomdronken man botste tegen een tafeltje aan, dronk in één teug het glas leeg van de verbouwereerde jongen die daar zat, en waggelde lallend weg. Was dit de vermaakslustige jeugd van de plaatsen rondom Schiphol, die liever hier afsprak dan in hun eigen dorp? Daar leek het wel op. En ik gaf ze geen ongelijk. Door de plastic vensters van de serre had je uitzicht op aan en uit flitsende lichtreclames en digitale klokken, bussen en taxi's reden af en aan, mensen sleepten met vliegtuigkoffers op weg naar verre oorden, de draaideuren van de terminal die uitgaven op de stromende regen wervelden onrustig rond. Geen moment verveling, geen smartphone nodig. Je zat hier in een bruin café midden in de rumoerige grote wereld. Veilig in het oog van de storm.
'Meneer kunt ook binnen roken,' zei hij, 'we hebben een verwarmde rookserre.'
Zo kwam ik even later op de vreemdste plek waar ik in tijden ben geweest. Tegen de gevel was een soort partytent aangeplakt. We waren hier wel degelijk op een internationale luchthaven, maar reizigers zag je niet. Wel jeugdig, niet al te hoog opgeleid uitgaanspubliek, met basballpetjes en bontkragen, dat dienbladen vol glazen wegwerkte in een tempo dat meer bij de zaterdagavond hoorde dan bij een doordeweekse dag. Een stomdronken man botste tegen een tafeltje aan, dronk in één teug het glas leeg van de verbouwereerde jongen die daar zat, en waggelde lallend weg. Was dit de vermaakslustige jeugd van de plaatsen rondom Schiphol, die liever hier afsprak dan in hun eigen dorp? Daar leek het wel op. En ik gaf ze geen ongelijk. Door de plastic vensters van de serre had je uitzicht op aan en uit flitsende lichtreclames en digitale klokken, bussen en taxi's reden af en aan, mensen sleepten met vliegtuigkoffers op weg naar verre oorden, de draaideuren van de terminal die uitgaven op de stromende regen wervelden onrustig rond. Geen moment verveling, geen smartphone nodig. Je zat hier in een bruin café midden in de rumoerige grote wereld. Veilig in het oog van de storm.
dinsdag 15 november 2016
The Analogues in Carré

Nog net geen koorts, één streepje te kort op de thermometer. En vorig jaar had ik het optreden in Carré van The Analogues ook al afgezegd wegens een griepje. Dus, regen en ongesteldheid of niet, ik moest me bij elkaar pakken en mijn lokkende bed negeren. De muziek zou me trouwens goed doen, en het weerzien met mijn vrienden, hield mijn dochter me voor, en ze had natuurlijk gelijk. Zo verliet een knorrig en huiverend man zijn warme huis om door de kille motregen op weg te gaan naar de stad, op weg naar een rendez-vous met de muziek van zijn jeugd.
Twee jaar geleden was ik bij de doop van The Analogues, in People's Place aan de Stadhouderskade. Het was een openbaring: dat zoiets zomaar kon, die nooit live uitgevoerde Beatleliedjes van hun latere periode exact zo spelen als op de plaat, was een wonder. Ik was razend enthousiast. Inmiddels zijn The Analogues, het peperdure hobbyproject van drummer en ex-Hilfiger-topman Fred Gehring, hard op weg een instituut te worden. Concerten in Londen en breed uitgemeten stukken in de pers bevestigen hun unieke status. De overal op de wereld bij elkaar gescharrelde vintage instrumenten en authentieke apparatuur waarop en waarmee ze hun reconstructies uitvoeren spreken tot de verbeelding, evenals de van show gespeende ernst waarmee dat gebeurt. Hier geen coverband in glamourpakjes die John, George, Paul en Ringo nadoen, maar ernstige heren, sommigen ervan boven de zestig, die met liefdevolle nauwgezetheid het legendarische vinyl van toen tot leven brengen.
Het gevaar van een overrompelend debuut is dat je de tweede keer te veel verwacht, het gevaar van een institutionalisering is dat er een revolterende dwarsigheid in de onafhankelijke luisteraar ontstaat. Ik moet bekennen dat ik aan beide niet helemaal kon ontsnappen. Nu en dan verzette ik me innerlijk tegen de (overigens terechte) pretenties van dit reizende Beatlesmuseum. Als curatoren lichtten de musici het repertoire toe, en soms leek het eerder of er een verzameling musicologen op de bühne stond dan een popbandje. Het heeft ook iets vervreemdends om mannen die de pensioenleeftijd naderen "Yeah yeah yeah" te horen roepen, exact gekopieerd naar de kreten die de toen piepjonge Beatles in hun hitsige enthousiasme slaakten (en de meisjes gilden).
Bovendien is Sgt Pepper, waarom het ditmaal ging, me nooit zo lief geweest als de andere platen. Het is een mijlpaal, zeker, en een noodzakelijke plaat, ongetwijfeld, maar vergeleken bij de nog steeds knisperend frisse vroegere albums én de rijke anarchie van The White Album, de pure volmaaktheid van Abbey Road, vind ik de plaat een beetje pompeus, en, als enige van de discografie, eerlijk gezegd ook wat gedateerd (ik weet, dit is vloeken in de kerk, u mag me slaan, mede-Beatlefans).
Maar dit alles is natuurlijk grieperig gezeur. De Beatles hebben zo'n rijk oeuvre nagelaten dat ze je altijd nog weten te verrassen, wat je ook verwacht, en wat de thermometer ook aanwijst. Ik had lang niet aan het liedje gedacht, misschien was het daarom dat We Can Work It Out, de B-kant van Day Tripper, me keihard raakte. Ik was opeens weer negen jaar en draaide het op mijn zolderkamer keer op keer, op mijn rood-met-witte plastic pick-upje. Elke keer weer in een vreemde vervoering. Was het dat 'Life is very short, and there's no time for fussing and fighting, my friend'? of het warme, mysterieuze harmonium, of die plotselinge driekwartsmaat, die mijn 'jonge hart sneller deed slaan'? Ik weet het niet, maar de naweeën van die melancholieke roes gingen als schokgolven door de verstreken tijd en beroerden me ook nu: de tranen schoten in mijn ogen - daarvoor alleen al ben ik The Analogues dankbaar. En voor het hallucinante feestje dat I Am The Walrus heet, en voor die geweldige uitvoering (mét sitar, tabla's en tanpura) van Within You Without You, een meesterlijk doorwrochte compositie van de nog altijd onderschatte George Harrison: als John en Paul hem meer ruimte zouden hebben gegeven waren de Beatles nóg geweldiger geweest.
Met zanger-gitarist Jan van der Meij heb ik een lange geschiedenis; we playbackten de vroege singles als kinderen, Jan was John, ik deed Paul na op mijn gefiguurzaagde Hoffner-bas. Later, toen we echte gitaren gingen bespelen, vereenzelvigde Jan zich met McCartney, zijn stem leek er zelfs op, en trok ik meer en meer naar die geheimzinnige George. Een half mensenleven verder ontmoetten we elkaar weer voor de folk-opera Nieuw-West!; Jan bleek nog steeds een groot Beatles-adept. Dat hij daar nu op de planken stond met dit succesvolle project deed me goed: een volmaakt afgeronde carrière, een mooi rond leven, leek me. Bovendien was hij de enige van de heren die onder het strenge bewind van drummer-directeur Gehring en zijn snoeiharde snare uit probeerde te komen, en binnen de onvrijheid van exact vastliggende noten toch een gevoel van spontaniteit en 'rock 'n' roll' wist over te brengen, stampend met zijn voet. Ik was trots op hem. Jan is mijn favoriete Analogue.
(De mooie foto boven staat zonder bronvermelding op allerlei sites van theaters... Maker?)
vrijdag 11 november 2016
Een vriendelijk gebaar
Omdat de wereld steeds onvriendelijker wordt sluit ik me er meer en meer voor af. Ik heb het afgelopen jaar vooral negentiende-eeuwse boeken gelezen, op het moment verkeer ik ’s avonds na tienen in de Haagsche côterieën van Eline Vere.
De afgelopen dagen merkte ik dat ik zelfs met een zekere tegenzin naar mijn vaste café W. ging om er mijn koffie te drinken, want ook daar grijnsde de lelijke kop van ons tijdgewricht me dagelijks tegemoet uit de kranten, en de muziek die ik er moest horen was me ook niet altijd even lief.
Maar gisterenmorgen stak ik na enige aarzeling toch de Van Baerlestraat over: ik was té nieuwsgierig naar de nabeschouwingen van de Trumpschok.
Ik nam Trouw en Volkskrant door, dacht: we zullen het allemaal wel zien, dronk mijn koffie uit en wilde gaan afrekenen. Het dienstertje maakte geen aanstalten om de pinmachine te pakken maar zei in plaats daarvan met een glimlach: ‘Hij is goed zo.’
Ik begreep de uitdrukking niet meteen. Ze verduidelijkte: ‘Die krijgt u van ons, omdat u hier elke dag komt.’
Ik bedankte en boog hoofs het hoofd. Mijn voornemen om wat minder vaak te komen verdween als sneeuw voor de zon. Zo verleidelijk effectief is vriendelijkheid.
De afgelopen dagen merkte ik dat ik zelfs met een zekere tegenzin naar mijn vaste café W. ging om er mijn koffie te drinken, want ook daar grijnsde de lelijke kop van ons tijdgewricht me dagelijks tegemoet uit de kranten, en de muziek die ik er moest horen was me ook niet altijd even lief.
Maar gisterenmorgen stak ik na enige aarzeling toch de Van Baerlestraat over: ik was té nieuwsgierig naar de nabeschouwingen van de Trumpschok.
Ik nam Trouw en Volkskrant door, dacht: we zullen het allemaal wel zien, dronk mijn koffie uit en wilde gaan afrekenen. Het dienstertje maakte geen aanstalten om de pinmachine te pakken maar zei in plaats daarvan met een glimlach: ‘Hij is goed zo.’
Ik begreep de uitdrukking niet meteen. Ze verduidelijkte: ‘Die krijgt u van ons, omdat u hier elke dag komt.’
Ik bedankte en boog hoofs het hoofd. Mijn voornemen om wat minder vaak te komen verdween als sneeuw voor de zon. Zo verleidelijk effectief is vriendelijkheid.
woensdag 9 november 2016
Gedaanteverwisselingen in de herfst

Ik had een vergadering 's avonds over een nieuw baantje, ik zou meerijden. Om half acht zou ik opgepikt worden op het Roelof Hartplein. Omdat ik toch weer het braafste jongetje van de klas moest zijn stond ik er al om kwart over zeven. Een regen viel die ijzig aanvoelde, misschien zat er wat hagel of natte sneeuw in verstopt. Ik had voor het eerst van het seizoen mijn winterjas aan. Weggedoken in mijn kraag van imitatiebont, mijn hoed over de ogen getrokken, rookte ik een sigaret, de punt gloeide op. Het was een laat spitsuur. Natte gele bladeren glinsterden in het licht van koplampen en lantaarns. Opeens zag ik mezelf daar zo staan, als in een film noir, of op een platenhoes van Sinatra, zanger van het oude Amerika. En even gaf me dat een geluksgevoel, dat beeld, die romantische fantasie, dat imago. Net als heel vroeger, toen je nog dingen speelde.
Toen ik 's avonds terugkwam was ik dirigent van de 100-jaar oude maar nog steeds springlevende Amsterdamse opera- en operettevereniging Thalia. Ik zag mezelf een stokje staan zwaaien in een orkestbak, en ook dat beeld vervulde me met een onwennig geluksgevoel.
dinsdag 8 november 2016
Wie leest dit graag? Abonneert u!
In de nacht van zaterdag op zondag had ik plotseling het sterke gevoel dat alles anders moest, en ook anders kón. Ik voelde een soort rustige woede. Een half jaar lang had ik in spanning geleefd, met de ziekte, de snelle aftakeling en het sterven van mijn vader. Nu was het voorbij. Een lang en belangrijk hoofdstuk van mijn leven was afgesloten. De rest scheen allemaal verschrikkelijk onbelangrijk. Waarom deed ik bijvoorbeeld al die moeite, twee morgens in de week, voor dit blog? Het was alsof ik al jarenlang tweemaal in de week naar een concertzaal ging, steeds dezelfde, om een recital te geven. Ik varieerde het programma, bracht andere accenten aan, maar zo langzamerhand was ik echt wel door mijn repertoire heen. Na afloop klonk het applaus van het slinkende groepje vaste bezoekers aarzelend op in de lege zaal. Het werd ook door de radio live uitgezonden, dit concertje, de wereldomroep nog wel, maar hoeveel mensen er werkelijk luisterden, daar had ik geen idee van.
Einde metafoor. Maar waarom deed ik dit eigenlijk nog? De vorm, die van de column, beheerste ik na meer dan 600 stukjes tot in de puntjes. Die in de praktijk opgedane vakkennis kon ik beter gebruiken voor grotere projecten. Die zijn er genoeg: volgend jaar wordt mijn roman De sigarenwinkel gepubliceerd, ik werk aan een tweede, er komt een kinderboek en nog deze winter of in het vroege voorjaar verschijnen er twee korte boekjes van mijn hand. Waarom toch tweemaal in de week iets schrijven dat kop en staart had, met een 'mooie, ronde vorm' zoals de mensen dat graag hebben, terwijl het leven helemaal geen 'mooie, ronde vorm' bezit, en ik geen bevrediging meer haalde uit dat keer op keer bewijzen van mijn schrijftalent?
Het was mooi geweest, maar de laatste pijprokende publicist zijn, een Bomans van deze tijd, paste niet meer bij me, vond ik, woelend in de nacht. Rookzanger had zijn zegje wel gedaan, het was tijd voor iets anders.
En dan was er nog dat Facebook-aspect. Ik had er vaker mee geworsteld. Verslaving! Elke keer na het publiceren van een stukje de hele middag kijken of er al nieuwe likes waren. Ongelukkig bij het uitblijven daarvan, verlangend naar meer als er leuk gevonden werd. Vooral dat moest stoppen.
Waarom niet doen zoals mijn Vlaamse collega Vitalski? Hij heeft een dagelijks blog, ik lees het vaak. Ongetwijfeld is het voor hem ook een vorm van verslaving, maar binnen die addictie is hij vrij. Hij zet erop wat hij wil, soms iets uitgebreids en zorgvuldigs, soms alleen een handvol foto's, een paar losse notities. Zijn periodieke dagboek, State of being geheten, lijkt vooral voor hemzelf geschreven te zijn, en op Facebookneigingen heb ik hem nog niet kunnen betrappen. Zo wilde ik het ook!
Ik weet het, het is niet voor het eerst dat ik deze bedenking heb. Ik heb het vaker geprobeerd, onder meer met een reeks 'Rookzangers notitieblog'; maar steeds kwam ik weer terug bij de stukjes met de mooie, ronde vorm. Dit keer moest het vermeteler, koener, minder schijterig!
Maar hoe?
Ik kwam tot de conclusie, in die slapeloze nacht van kalme woede, dat ik vooral moest stoppen met het publiceren van blogposts op het smoelenboek. Om vrij te kunnen zijn in wat en hoe ik wilde schrijven, en hoe vaak, moest dat keurslijf worden afgeschud.
Ik weet dat ik een groepje trouwe lezers heb. Zij weten me hopelijk wel te vinden. Maar de rest dan? Voor wie op de hoogte wil blijven van wat ik schrijf, bied ik nu de volgende mogelijkheid: ik heb een icoontje Follow by Email aan mijn blog toegevoegd. Klik daarop, volg de instructies, en u wordt op de hoogte gehouden van nieuwe bijdragen.
Ik post dit op Facebook, niet één, maar een aantal malen. Want ik weet uit eigen ervaring hoe het gaat, berichten worden ondergesneeuwd op de muur, zorgvuldig scrollen is er niet meer bij, we zijn allemaal een beetje Facebookmoe. Daarna zult u op de sociale media geen sporen meer aantreffen van dit blog, dat - als alles goed is - ondertussen gewoon doorgaat.
Blijft mij lezen, lieve lezers, en abonneert u op Rookzanger!
Hartelijks,
Jan-Paul van Spaendonck
vrijdag 4 november 2016
GUARDA!
"Afgelopen zaterdag liep ik met Maria, mijn dochter, naar de pizzeria om de zinnen te verzetten. We kwamen langs een antroposofische boekwinkel. Uit macht der gewoonte keek ik in de kisten met boeken buiten. Tot mijn verrassing zag ik er een boekje: De Yogi-wetenschap der ademhaling. Dat was bizar, het leek een vingerwijzing van hogerhand. Want dat boekje was een van de bijbels van pa geweest. Ooit als angry young man was hij uit de kerk getreden en had hij zijn heil gezocht bij allerlei andere filosofische systemen. Jung, Zen-boeddhisme, Yoga. Het leidde uiteindelijk tot niks, en hij kwam, eeuwig twijfelend, weer terug in de moederschoot van de kerk, waarvan hij de nestgeur zo fijn vond. Maar die yogaoefeningen, die bleven. Zijn hele leven deed hij fanatieke ademoefeningen. Zoals hij alles fanatiek deed, niks kon half. Tot op zeer hoge leeftijd zocht hij naar het ultieme zangsysteem en ook toe hij al door ouderdom hees was geworden bleven de ademoefeningen dagelijkse routine.
Maar er was ook een andere oefening. Guarda! Nietsvermoedende bezoekers, overrompeld door al die dierentuingeluiden, dachten dan dat hij ‘wartaal’ zei.
Die klankoefening kwam uit een lied dat we vaak hebben uitgevoerd, pa en ik. Het werd zijn lijflied. En de opening ervan werd een soort persoonlijke mantra, die hij te pas en te onpas reciteerde. Ging hij op weg naar de wc, dan hoorde je op de gang nog: Guarda! De laatste keer dat ik het uit zijn mond hoorde was het ingekort tot Guar... de rest was hij vergeten."
Zo ongeveer had ik het lied Tristezza van Tosti willen inleiden, dat ik, bijgestaan door mijn dochter en mijn zoon, op de begrafenis van mijn vader zou gaan zingen. Tamelijk beknopt, maar mijn broer en zus spraken ook al, en de pastoor had duidelijk te kennen gegeven, dat er niet te lang mocht worden gesproken. Anderhalf A4'tje.
'Per persoon?'
'Nee, samen.'
Ik had bezwaar gemaakt, maar met deze man viel niet te sollen. Het was zijn kerk, en wij waren er te gast en moesten ons maar schikken. We konden tenslotte ook naar een crematorium. Het was een parmantige, jongensachtige man met een bestudeerde jovialiteit, deze lekenpastor, waarachter een stroef en niet van zijn plaats te wrikken gelijk schuilging. Een op de sportschool goed onderhouden vat vol ouderwetse geloofszekerheden waaraan niet te tornen viel. Wij lagen elkaar niet, dat was meteen duidelijk. Ik beet mijn tong af en bleef formeel en vriendelijk. Tegen mijn jongste broer zei ik stoer dat ik op het moment mijn plan wel zou trekken. Ik zou net zo lang spreken als ik wilde, hij kon dan immers moeilijk ingrijpen.
Maar toen dat moment daar was, liet ik het papiertje in mijn zak en sprak ik voor de vuist weg een paar woorden om me zo gauw mogelijk in het zingen te storten.
'Je hebt je door de pastoor laten intimideren,' zei mijn broer grinnikend. Hij had gelijk. Er waren voorafgaande aan de mis nog een paar onaangenaamheden geweest, en de rek was uit mijn assertiviteit. Ik vond het zingen al zwaar genoeg.
Op de informele nazit bij mijn broer thuis vertelde mijn neef dat hij door de broeders was opgevoed als goed katholiek, maar het laatste restje geloof had verloren toen hel en vagevuur werden afgeschaft door de destijds regerende paus. Als je dergelijke fundamenten van een religie zomaar kunt afschaffen, dan was de rest ook arbitrair, redeneerde hij terecht. We lieten de zware gesprekken voor wat ze waren, dronken op mijn vader en zongen een oude Brabantse smartlap. 'Want ach onze Bennie...'
Het drinkfeest eindigde in gepaste onsamenhangendheid.
's Nachts in bed vervloekte ik dronken de pastoor en wenste hem een speciaal plaatsje toe in de niet bestaande hel, waar hij tot in eeuwigheid naar mijn verhalen en liederen zou moeten luisteren.
Maar de volgende dag was ik milder. Het was een prachtige dienst geweest, met warme woorden, wierook, gregoriaans, orgelspel en wijwater. Precies zoals mijn vader het mooi vond. En ach, ik was ook wel recalcitrant geweest, en die man deed ook maar zijn werk. Maar toch: al was ik dan ook (per ongeluk) met mijn hoed op de kerk binnen komen lopen, en al had ik zonder eerst toestemming te vragen de piano verschoven, hij had toch moeten begrijpen dat ik van slag was, dat ik onder al mijn man-van-de-wereld-gedrag ook maar een kersvers weesje was, dat zijn vader ging begraven. Hij had me als zielenherder op mijn gemak kunnen stellen, me kunnen troosten en me een welkomer gevoel kunnen geven, de kerk was er tenslotte voor de mensen, en niet andersom.
Ik had spijt, maar niet van mijn dwarsheid. Vooral dát moest ik mezelf zien te vergeven, dat ik als zoon toch weer tekortgeschoten was. Ik had hem, net als mijn vader gedaan zou hebben, tijdens onze aanvaring met minzame ironie 'meneer pastoor' genoemd, dat wel, maar ondertussen toch zijn zin gedaan. Mijn eerbetoon aan mijn dwarse vader was onvolledig geweest, want hij zou voet bij stuk hebben gehouden.
Maar er was ook een andere oefening. Guarda! Nietsvermoedende bezoekers, overrompeld door al die dierentuingeluiden, dachten dan dat hij ‘wartaal’ zei.
Die klankoefening kwam uit een lied dat we vaak hebben uitgevoerd, pa en ik. Het werd zijn lijflied. En de opening ervan werd een soort persoonlijke mantra, die hij te pas en te onpas reciteerde. Ging hij op weg naar de wc, dan hoorde je op de gang nog: Guarda! De laatste keer dat ik het uit zijn mond hoorde was het ingekort tot Guar... de rest was hij vergeten."
Zo ongeveer had ik het lied Tristezza van Tosti willen inleiden, dat ik, bijgestaan door mijn dochter en mijn zoon, op de begrafenis van mijn vader zou gaan zingen. Tamelijk beknopt, maar mijn broer en zus spraken ook al, en de pastoor had duidelijk te kennen gegeven, dat er niet te lang mocht worden gesproken. Anderhalf A4'tje.
'Per persoon?'
'Nee, samen.'
Ik had bezwaar gemaakt, maar met deze man viel niet te sollen. Het was zijn kerk, en wij waren er te gast en moesten ons maar schikken. We konden tenslotte ook naar een crematorium. Het was een parmantige, jongensachtige man met een bestudeerde jovialiteit, deze lekenpastor, waarachter een stroef en niet van zijn plaats te wrikken gelijk schuilging. Een op de sportschool goed onderhouden vat vol ouderwetse geloofszekerheden waaraan niet te tornen viel. Wij lagen elkaar niet, dat was meteen duidelijk. Ik beet mijn tong af en bleef formeel en vriendelijk. Tegen mijn jongste broer zei ik stoer dat ik op het moment mijn plan wel zou trekken. Ik zou net zo lang spreken als ik wilde, hij kon dan immers moeilijk ingrijpen.
Maar toen dat moment daar was, liet ik het papiertje in mijn zak en sprak ik voor de vuist weg een paar woorden om me zo gauw mogelijk in het zingen te storten.
'Je hebt je door de pastoor laten intimideren,' zei mijn broer grinnikend. Hij had gelijk. Er waren voorafgaande aan de mis nog een paar onaangenaamheden geweest, en de rek was uit mijn assertiviteit. Ik vond het zingen al zwaar genoeg.
Op de informele nazit bij mijn broer thuis vertelde mijn neef dat hij door de broeders was opgevoed als goed katholiek, maar het laatste restje geloof had verloren toen hel en vagevuur werden afgeschaft door de destijds regerende paus. Als je dergelijke fundamenten van een religie zomaar kunt afschaffen, dan was de rest ook arbitrair, redeneerde hij terecht. We lieten de zware gesprekken voor wat ze waren, dronken op mijn vader en zongen een oude Brabantse smartlap. 'Want ach onze Bennie...'
Het drinkfeest eindigde in gepaste onsamenhangendheid.
's Nachts in bed vervloekte ik dronken de pastoor en wenste hem een speciaal plaatsje toe in de niet bestaande hel, waar hij tot in eeuwigheid naar mijn verhalen en liederen zou moeten luisteren.
Maar de volgende dag was ik milder. Het was een prachtige dienst geweest, met warme woorden, wierook, gregoriaans, orgelspel en wijwater. Precies zoals mijn vader het mooi vond. En ach, ik was ook wel recalcitrant geweest, en die man deed ook maar zijn werk. Maar toch: al was ik dan ook (per ongeluk) met mijn hoed op de kerk binnen komen lopen, en al had ik zonder eerst toestemming te vragen de piano verschoven, hij had toch moeten begrijpen dat ik van slag was, dat ik onder al mijn man-van-de-wereld-gedrag ook maar een kersvers weesje was, dat zijn vader ging begraven. Hij had me als zielenherder op mijn gemak kunnen stellen, me kunnen troosten en me een welkomer gevoel kunnen geven, de kerk was er tenslotte voor de mensen, en niet andersom.
Ik had spijt, maar niet van mijn dwarsheid. Vooral dát moest ik mezelf zien te vergeven, dat ik als zoon toch weer tekortgeschoten was. Ik had hem, net als mijn vader gedaan zou hebben, tijdens onze aanvaring met minzame ironie 'meneer pastoor' genoemd, dat wel, maar ondertussen toch zijn zin gedaan. Mijn eerbetoon aan mijn dwarse vader was onvolledig geweest, want hij zou voet bij stuk hebben gehouden.
Abonneren op:
Posts (Atom)