Onderweg naar de tram daalde een venijnige regenbui neer die de resten sneeuw op de stoep tot blubber walste. Ik trok de capuchon van mijn warme hoodie over mijn hoofd. Mijn handschoenen had ik de vorige avond na enig zoeken teruggevonden waar ik ze aan het eind van de vorige winter blijkbaar had weggelegd.
De mondhygiëniste had mijn gebit weer netjes gepolijst en er was een afspraak met de opperparodontoloog gemaakt voor evaluatie. Ik liep het Spui op. Vrijdags is daar boekenmarkt. Het was licht geworden, het was min of meer droog. De dozen waren goeddeels uitgepakt en ik kon mijn ogen trakteren op een verzameling antiquarische boeken die me interessanter leek dan anders. Moest ik die verzamelde verhalen van Poe, uitgegeven door oude vriend Peter Loeb, niet aanschaffen? Een groot, dik en zwaar boek. Duur was het niet. Maar ik heb de essentiële Poe al, in diverse uitgaven.
Ik verliet de markt met een enkel deeltje Maigret, Le Chien jaune, met een sfeervol omslag en een verhelderende inleiding, dat ik alleen nog in vertaling bezat. Het paste in mijn zak, naast mijn telefoon.
Ik liep naar huis en deed onderweg boodschappen zodat ik er die dag niet meer uit zou hoeven.
Boven zette ik koffie, haalde het stuk gevulde speculaas uit de kast dat ik mezelf als beloning had voorgehouden na alle tandartsenij, en ging in de fauteuil van bleekrode trijp zitten die ik van mijn vader heb geërfd. De afgelopen weken is die ingebouwd in stapels boeken. Ik legde de nieuwe Maigret erbij.
De lezing van Het gewicht van woorden, de briefwisseling tussen Geerten Meijsing en zijn uitgevers, met name Theo Sontrop, vordert uitstekend. Sterker nog, ik moet mezelf afremmen wil ik er niet te snel doorheen schieten. Zoals alles wat Meijsing ooit schreef beschouw ik het ook als een gids. Zijn belezenheid en literaire smaak staan buiten kijf en daarin was hij me altoos voor, net zoals hij me in jaren vooruitloopt - nooit meer in te halen.
Ik las in de brieven over Rudolf Geel, die eveneens bij de Arbeiderspers terechtkwam, na eerder door de Bezige Bij te zijn gepubliceerd. Voor mij niet meer dan een naam. Toevallig had ik net een boekje van deze Geel opgeraapt van straat: De vrouwenbron. Vooral om het aardige omslag naar Lucas Cranach de Oude dat een groep oude vrouwen laat zien die na een bad in de Jungbrunnen weer jong en begeerlijk worden. Wie wil dat niet?
Ik denk dat het anders zou hebben liggen wachten op latere lezing maar nu begon ik er meteen in, na mijn dagportie Doctor Faustus (Thomas Mann; ook daarover gaat het in het brievenboek; het werd vertaald door Thomas Graftdijk, in wiens Italiaanse huis Meijsing een barre winter lang voor zijn babydochter zorgde) - en na mijn toegestane portie brieven. Twee dagen later had ik het uit, hoewel het de avondlijke bedleesstonde moest delen met het staartje van 100 % chemie van Doeshka Meijsing, de zuster ván, en een Bommelverhaal dat maar niet wilde vlotten (De antiloog).
Er valt heel wat over dat boek van Geel te zeggen maar dat zou een blog apart vergen. Laat ik volstaan met dit: ik heb het geboeid, soms zelfs gretig uitgelezen en was over de stijl erg te spreken. Korte maar niet platte zinnen, volgepakt met betekenis. De compositie van deze literaire tekst (een echte roman is het niet) trof me als pretentieus (op een niet onprettige manier) en niet helemaal bevredigend. Misschien dat ik dat later nog eens uitleg, als er daarginds bij u iemand is, die het wil weten.
Een rode draad door de brieven van Sontrop en Meijsing is het wel of niet uitgeven van Joseph Arthur, Graaf de Gobineau. Vertaler Meijsing maant aan het eind van enkele brieven nog slechts met één woord: Gobineau!
Het komt er maar niet van. Als er uiteindelijk dan toch een boekje verschijnt met twee van de minimaal vier door Meijsing voorgestelde verhalen is dat in alle opzichten een teleurstelling. Het lijkt erop dat Sontrop de schamele twee verhalen (novellen zijn het niet eens) dan maar in een nieuwe reeks "Cingel" heeft ondergebracht om van het gezeur af te zijn. Immers, wie kende, en kent, Gobineau hier in ons land? Op een winkeldochter zat de uitgeverij niet te wachten.
De ironie wil dat deze reeks (genoemd naar het Amsterdamse adres waar de uitgeverij resideerde) bedoeld was om betaalbare volksedities van grote buitenlandse schrijvers te maken. Meer dan 100 pagina's mocht het niet zijn. Zo kon het gebeuren dat deze twee vertellingen van ieder zo'n 30 pagina's een topzwaar nawoord van 15 pagina's meekregen van Joyce & Co. (Geerten Meijsing en Kees Snel) dat bedoeld was voor een ambitieuzere editie. Én een stofomslag van de toentertijd populaire Jeroen Henneman dat tot kopen moest verleiden. Zo ontstond na jarenlang aandringen een hybride boekje waarover Geerten schrijft, op pagina 510: 'bepaald een mislukt project'.
Ik herinnerde me vaag dat ik het moest hebben, De rode zakdoek. Misschien zelfs ooit voor mijn verjaardag van de vertaler gekregen. Ik vond het in mijn kast onder de H, verkeerd weggezet. Inderdaad, geen aantrekkelijk boekje. Saai grijs linnen in een pulpfictie-jasje.
Maar... het was een genoegen om te lezen, zowel door de weloverwogen lyriek en de subtiele ironie van de auteur als door de vloeiende vertaling.
Helemaal overtuigen konden de vertellingen me toch niet. Had Sontrop nou maar beter geluisterd en de beoogde selectie "Oosterse verhalen" aangedurfd, dan had Gobineau een beter verkoopargument gehad. Van compromissen komt doorgaans niet de beste kunst.
We mogen van geluk spreken dat dezelfde uitgeverij het heeft gewaagd de Erwin-trilogie geheel naar de uitzonderlijke wensen van de jonge en veeleisende auteur uit te geven. Zo ontstond een legende waar anders misschien alleen een voetnoot in de literatuurgeschiedenis zou zijn overgebleven.
Tot slot van dit boekenpraatje: ik ben het geheel oneens met de kritiek van literair weblog Tzum dat er gesneden had moeten worden in de verzameling brieven die in Het gewicht van woorden zijn opgenomen. Juist die compleetheid schept een rijkdom waarin je je als lezer een tijd lang verliest en veilig weet. Nog zoveel bladzijden te gaan, en hoe zal het aflopen? Als je zoveel mag weten wil je als vanzelf alles weten. Ik zei het al eerder, het is verslavend om als betalende voyeur in andermans correspondentie te mogen meekijken.
Ook in Edgar Allan Poe autobiografisch, een andere uitgave van Loeb die ik wél bezit, zorgen de terugkerende smeekbeden om voorschotten en uitbetalingen van honoraria en royalty's voor een relativerende toon. Compromisloze Kunst of niet, de schoorsteen moet roken, ook in een boerenhuis nabij Lucca, Toscane.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten