vrijdag 13 mei 2022

De liederen van Procyon 4


3.

De Procyonezen hadden nooit enige technologie van betekenis ontwikkeld. Waarschijnlijk was dat de reden geweest waarom de mensen onmiddellijk na de kolonisatie van de Procyonwerelden een bevoogdende houding hadden aangenomen tegenover de inheemse bevolking. Toch had juist het feit dat interstellaire ruimtevaart niet mogelijk was gemaakt door een op de spits gedreven technologie, maar door een uiteindelijk ontloken systematische belangstelling voor de psi-vermogens (in het bijzonder teleportatie) hen moeten waarschuwen. Zoals de Oude Grieken ooit de theoretische kennis van de stoommachine hadden gelaten voor wat die was, waren de Procyonezen nooit echt warmgelopen voor technologie - eenvoudigweg omdat die hun te oppervlakkig voorkwam. Hun belangstelling gold de filosofie, de kunst en de psychologie.
Terwijl Roland en Aèmoi de sobere, voornamelijk uit kalksteen opgetrokken nederzetting van de Procyanen doorzweefden, zagen ze kinderen die onder wuivende blauwe bomen verdiept waren in ingewikkelde mozaïeken van gekleurd glas. Volwassen mannen en vrouwen zaten aan de oever van een heldere vijver en waren in een geamuseerd maar au fond ernstig gesprek gewikkeld. Ze zagen een jonge vrouw met naakte, peervormige borsten, die voor een groep belangstellende toeschouwers een exposé gaf van haar seksuele opwinding. Niemand leek gegeneerd.
Aèmoi-Lônárih landde de zwever voor een oud wit gebouw dat bijna helemaal schuilging achter een dichte haag van manshoge varens.
‘Hier is onze school voor muziek, als je het zo kan noemen. De toegang is vrij voor iedereen, en een eigenlijk lesprogramma is er niet. Soms wordt er in geen dagen muziek gemaakt.
Roland knikte. Het was misschien sentimenteel van hem, maar de verlokkende gedachte kwam in hem op, als de echo van een goedkope holofilm, dat hij hier eindelijk een thuis had gevonden. Hij besefte opeens hoe beu hij het was om van de ene uithoek van de menselijke beschaving naar de andere te trekken, om altijd te moeten vechten met de moderne luchthartigheid en met zijn eigen, verouderde, twijfels. Hij keek naar het wezen dat naast hem zat. Hij kende niet alleen hemzelf maar ook zijn hele ras pas twee dagen. Dan sloeg zijn stemming om en voelde hij zich ver van huis. In een flits besefte hij de onbegrijpelijke kloof die hem scheidde van de Aarde, van alles wat hem van jongs af aan vertrouwd was. Hij huiverde.
‘Voel je je wel goed?’ vroeg Aèmoi.
Roland vermande zich en schudde de vervreemding van zich af. Zijn soort had leren om te gaan met de Aldrin-psychose.
‘Jawel,’ zei hij. ‘Ik was even verward door de nieuwe indrukken.’
‘Wil je de muziek nu al horen, of wachten we tot vanavond?’
‘Vanavond maar. Laten we eerst wat drinken.’
Aèmoi keek hem zijdelings aan en het was of hij glimlachte. ‘Goed,’ zei hij. ‘Ik denk dat ik thuis nog wel wat Bourbon heb staan.’

De ondergaande zon was een gloeiend oog in de zilverblauwe schemering. Terwijl ze door het dorp liepen, dat hier en daar al verlicht werd door lantaarns van vulkanisch glas die op een met olie gevuld bassin waren bevestigd, zag Eric Roland dat verscheidene Procyonezen net als zij in de richting van het witte gebouw liepen. Sommigen droegen een lier of harp onder de arm, anderen verschillende soorten fluiten. Roland vroeg of dit hun voornaamste instrumentarium was.
‘Ja,’ antwoordde Aèmoi. ‘Naast het slagwerk en kleine ultrasonische fluitjes, iets wat te vergelijken is met jullie hondenfluitjes van vroeger. Maar het belangrijkste instrument is de stem. Je zult vanavond twee van onze beste zangeressen horen. Ik heb het zo gearrangeerd dat ze vandaag zullen optreden, ter ere van jouw komst. Ze waren overigens erg in je geïnteresseerd en stelden voor dat jij ook iets zou zingen.’
Roland keek zijn metgezel verrast aan. ‘Is er dan een piano?’
‘Nee, maar je zult onze muziek gauw genoeg leren, als je er de juiste mentaliteit voor hebt. En ik denk wel dat dat zo is.’
Aèmoi zweeg. Ze naderden nu het gebouw. Het was er stil geweest, maar plotseling klonken er een hoog, trillend signaal op een fluit en een diep vibrerende slag op een trom. Een harp ontvouwde als een waaier van klank een onbestemd, vragend akkoord. Aèmoi bewoog nauwelijks merkbaar zijn oren. ‘Ah, het lied van Thiltèh,’ zei hij, bijna tot zichzelf.
Roland begon sneller te lopen. Twee vrouwenstemmen mengden zich met de instrumenten. Twee colloratuurstemmen, de één een sopraan, de ander een mezzo. Ze zongen met een beheersing die een ingehouden kracht suggereerde, alsof ze elk moment in een hartstochtelijke dramatiek konden uitbarsten.
Het fragmentarische karakter van hun zang, als het schijnbaar terloopse lied van een merel, herinnerde hem aan veel laat-twintigste-eeuwse muziek van de Aarde, maar de intervallen waren hem vreemd: die waren gebaseerd op andere frequentieverhoudingen dan de Terraanse. Het opvallendste was echter, dat deze muziek de indruk maakte veel meer te suggereren en veel meer achter te houden dan feitelijk hoorbaar was. De ultrasonische fluitjes? Dat verklaarde het maar ten dele. Deze muziek hoorde je niet alleen, zij doordrong je gehele bewustzijn.
Het lied dat binnen klonk werd nu extatischer. De fragmentarische vorm werd verlaten en maakte plaats voor een lang uitgesponnen cantilene die geleidelijk aan volume won.
Eerst voelde Roland hoe een gloed zich verbreidde over zijn maagstreek.
Dan, na een plotselinge modulatie, werd zijn hele lichaam doortrokken van een gevoel van kalme afwachting. Een sensatie van volledigheid die hij nog nooit op die manier had ervaren.
Zijn laatste gedachte, voor hij en Aèmoi de zaal binnengingen, was: ‘Natuurlijk. Zo moet het zijn. Ik heb deze muziek altijd al gekend.’ Dan ging hij zitten om beter te kunnen luisteren. In de kring die zich vormde rond de musici en de twee, op een veren mantel na naakte zangeressen, zag hij de pianist Joseph Hiu-Li en een paar andere kunstenaars die hij van gezicht kende. Ze zochten zich een plaats tussen de Procyonezen. Ze herkenden hem niet en waren algauw, net als hij, volledig geabsorbeerd door de liederen van Procyon 4. 
De nacht verstreek.

Jan-Paul van Spaendonck, 6 augustus 1981, Leusden

(Voor een toelichting bij dit verhaal, zie HIER.)


Geen opmerkingen: