vrijdag 10 juli 2020

SCHOOLJONGEN

Het was niet de mooiste gaper van de stad, en inderdaad behoorlijk karikaturaal. Maar dat hij onder druk van de wereldverbeteraars weg moest verbitterde me. 
Er is een verhaal over Jacques Bloem. Het speelt in jaren veertig. De dichter zou zich in de kroeg scherp hebben uitgelaten over de Jodenvervolging. 'Maar Bloem,' zeiden zijn drinkebroers verbaasd, 'jij was toch antisemiet?' 'Wás,' antwoordde Bloem. 'De omstandigheden hebben mij prosemiet gemaakt.'
Ik stem al zo lang ik dat mag doen ver links van het midden. Maar de huidige golf van politieke correctheid heeft op mij een averechts effect. Ik moet oppassen dat ik door 'de omstandigheden' niet rechts word - noem het averechts - want dat wil ik niet.

Om het gif dat in me sloop eruit te werken liep ik naar het park. Het was er stil. Bij de ooievaars was ik de enige kijker. Ik bleef staan, want mijn vaste bankje was te nat. De drie jongen, bijna volgroeid, stonden besluiteloos op het hoge nest. Ze zagen er haveloos uit, meer als reigers dan als ooievaars. Verregend en verwaaid. Af en toe flapte er een met zijn vleugels, maakte een luchtsprongetje. Een eindje verderop stond de moeder in een boom. Haar aanwezigheid daar moest de jongen aanmoedigen om de vleugels uit te slaan, want het werd tijd. Genoeg gevoerd en gezorgd, er moest uitgevlogen worden. 
Toen ik zo een kwartiertje roerloos in de motregen had staan kijken merkte ik dat ik plassen moest. Ik liep verder, keek of ik niemand zag, en ging van het pad af, het bos in. Een donkere, glimmende intimiteit omhulde me daar. Verborgen in een grot van nat hout leegde ik mijn blaas tegen de wortels van een knoestige boom. Het was een heel oud gevoel dat over me kwam. De hutten van mijn jeugd. De dromerige, veilige stilte van een bos, dat je voor je alleen hebt. De buitenwereld, de mensheid, de gapers, dat alles leek ver weg.
Toen ik het park uitliep had ik even de illusie dat ik door de tijd zou reizen, als ik het monumentale hek zou passeren, en in een wereld terecht zou komen die beter bij me paste dan deze moeizame, nerveuze en geplaagde wereld van 2020.

In zekere zin kreeg ik gelijk. 's Middags op het balkon, naast het regengordijn, las ik mijn boek uit. Dombey and Son van Charles Dickens. Ik had er lang over gedaan, ik had bijna duizend bladzijden met de personages geleefd. Dickens is goed in zijn epilogen. Het verhaal is uit, de vertellersblik verlaat het heden en zwenkt naar de toekomst. We zien de hoofdrolspelers, gelouterd door alle avonturen, in hun milde ouderdom. De gebeurtenissen van het boek liggen ver achter hen maar hebben hen voorgoed getekend. Er zijn dierbaren overleden, er zijn kinderen geboren. Zij zullen hun eigen verhalen beleven, maar die blijven buiten het bestek van het boek. Het is een aangrijpend panorama dat de theatrale, romantische meesterverteller daar schildert, de tijd zelf wordt zichtbaar. Ik had rode ogen en algauw snotterde ik als de schooljongen die ik ooit was.

De komende week geen nieuwe bijdragen op dit blog. Voorheen Rookzanger trekt zich terug in een huisje in de oostelijke bossen, zonder tv of wifi.


1 opmerking:

Vitalski zei

hey zeg, niet té lang wegblijven hé