dinsdag 4 juli 2017

The Menacing Metropolis


We hadden tapas gegeten in een pub en liepen over Clapham Road terug naar het huis van mijn dochter. De regen die ons de hele middag had vergezeld op onze voettocht door Londen zette een nieuwe aanval in. Mijn doorweekte hoed had ik thuisgelaten; ik schoof de kap van een geleende hoodie over mijn hoofd. Theo, de Britse vriend van mijn dochter, had eens gezegd dat hij de regen in Amsterdam dunner vond dan die in Engeland. Ik vond dat een vreemde opmerking maar nu moest ik hem toch gelijk geven: zulke zware, dikke druppels vallen bij ons niet vaak. Mijn klamme colbertje was algauw weer doornat, mijn schoenen sopten. Gelukkig was het niet koud.

Ik had lang tegen Londen opgezien. Mijn dochter heeft er een half jaar gestudeerd; ik heb haar toen opgehaald en ben zo snel als ik kon de stad weer uitgereden, richting Wales. Een jaar later is ze er naartoe verhuisd. In de twee jaar dat ze er gewoond heeft ben ik niet een keer op bezoek geweest. Steeds uitgesteld, te druk, er kwam iets tussen, een concert of de tandarts, ik zag haar toch wel, ze kwam regelmatig in Nederland. Maar toen ze aankondigde voor langere tijd terug naar Amsterdam te gaan beloofden we haar spulletjes te helpen verhuizen. En zo kwam ik op de valreep toch nog in de gevreesde stad.
We vonden, na in een B&B in Dover moed verzameld te hebben, verrassend makkelijk de weg door de zuidelijke voorsteden. Het VW-busje reed illegaal de low emission zone in, dapper zonder Tomtom, we ploeterden een uur door de verkeersdrukte, en daar waren we, in Stockwell, South Lambeth. We parkeerden, ik vroeg de weg aan een grijze Rastafari, en even later belden we aan in Liberty Street. Het begin van een paar volle en vrolijke dagen.
‘Zullen we eerst maar een eindje lopen, de buurt verkennen,’ stelde mijn dochter voor. En dat was een goede ingeving. Langzaam wennen, nog even uitstel tot ik onvermijdelijk de wildernis van The Great City, The Menacing Metropolis in zou moeten.

Maar straat volgde op straat, en hé, daar had je de Theems al! En verdomd, daar aan de overkant lagen de parlementsgebouwen! Journaalbeelden kwamen tot leven. Toen we het reuzenrad, The Eye, waren gepasseerd en dat alles was gebeurd zonder de pleinvrees die ik tevoren had gevreesd was ik zo moedig geworden dat ik te voet een brug betrad, dwars over die grijze, o zo brede rivier. En zo stonden we anderhalf uur nadat we mijn dochters huis hadden verlaten midden op Trafalgar Square, in de dikke Engelse regen.

De volgende morgen wekte Theo ons met een traditioneel Engels ontbijt, aangevuld met zijn favoriete Guacamole, en daardoor aangesterkt begonnen we
ons verlanglijstje na te lopen, met mijn dochter als onvermoeibare en deskundige gids. Drie dagen later had ik pijn in mijn voeten, was mijn hoofd vol van indrukken, maar was ik dik tevreden. Ik had gereden op rode dubbeldekkers en in de suizende metro met zijn warme wind; ik had gelopen in het majestueuze zandstenen Westminster en in shabby Camden Town met zijn schreeuwende uithangborden; ik had musea vol kunst gezien, eindelijk Turner, Rossetti en Waterhouse in het echt; in het stille, nogal saaie Hyde Park aan de Serpentine River gezeten; beroemde straat- en plaatsnamen voorbij zien gaan, het decor van mijn favoriete boeken tot leven zien komen.


Ja, ik kan nu zeggen dat ik Londen gezien heb. Ik heb veel meer gezien en meegemaakt dan ik in één blogje kwijt kan. En wat was er nou eigenlijk zo intimiderend aan, dat ik de ontmoeting zo lang had uitgesteld? Toegegeven, de stad is ontzagwekkend groot, en druk, en lawaaierig en chaotisch; vuil, en achterstallig in onderhoud bovendien - maar al die tot een metropool samengeklonterde wijken, buurten, dorpjes en stadjes zijn op zichzelf huiselijk genoeg, herbergzaam genoeg. De weidsheid van Parijs met zijn strenge boulevards van Haussmann vind ik veel ongemakkelijker.
Ik begrijp dat mijn dochter en haar vriend er genoeg van hebben. De afstanden zijn er zo groot, de reistijden zo lang, het leven is er zo duur en je hebt altijd zoveel mensen om je heen. Maar voor een toerist ligt dat anders: mijn blauwe Oyster (een soort OV-kaart), waar nog genoeg voor één ritje op de tube op staat, heb ik in mijn portefeuille gestoken en voor een volgende keer bewaard.


(Foto's: JP en Rosanne van Spaendonck)

6 opmerkingen:

Roberto zei

Had ik het niet voorspeld!

Jan-Paul van Spaendonck zei

Ik moet beter naar je luisteren...

Unknown zei

Het valt mij vaak op dat als ik mij haast, het 9 van de 10 keer voor niets bleek te zijn. Dat is met angst denk ik ook zo.

Hans Valk zei

Je stukje bezorgde me spontaan zin om weer eens naar London te gaan.
De laatste keer dat ik echt in het centrum was, is meer dan 30 jaar geleden, schat ik. Sindsdien rij ik er vooral omheen, of kom ik slechts tot buitenwijken, zoals Hendon, waar het RAF-museum staat.

Sta je daar nu, op één van de foto's, de prerafaëlieten te bestuderen? Een typisch Brits fenomeen, dat hier in Nederland vrijwel onbekend is. En inderdaad, Turner (maar ook Constable) eens in het echt bekijken staat ook op mijn verlanglijstje.

Ook dat plaatje waar je met een pint in de hand zit, droeg bij aan mijn zin in het Britse. Wat was het? Bitter? Nog geprobeerd schuimringen te bouwen in het glas?

Jan-Paul van Spaendonck zei

Inderdaad, de Prerafaëlieten en in het bijzonder Ophelia van Sir John Everett Millais, een van mijn favorieten, veel kleiner in het echt dan gedacht. Maar een feest om te zien, net als Turner. W.b. het plaatje waar ik poseer als verlopen kroegtijger: ik heb een paar uitstekende bitters gedronken, maar dit was een brown ale. De verschillen zijn overigens subtiel. Zéér subtiel, voor wie gewend is aan 'ons' rijke en gevarieerde bieraanbod. Dit was in de kroeg The Dublin Castle in Camden Town, waar mijn dochter gewerkt heeft, en Madness ooit zijn eerste gig speelde - een plaquette herinnert daar nog aan.

Hans Valk zei

De verschillen kunnen subtiel zijn, de traditie van het op vat gerijpte Britse tapbier blijft tamelijk uniek in Europa.
Het gegeven dat je ongepasteuriseerd, levend bier drinkt, zorgt ervoor dat je ook bij relatief laag-alcoholisch bier smaaknuances proeft, die de verstokte pilsdrinker mist. De traditionele Britse bitters hebben vaak niet meer dan 3 - 4 % alcohol, maar ze hebben wel een 'afdronk' en inderdaad: een subtiele smaak. Bovendien weinig koolzuur, wat ik ook eerder een aanbeveling dan een bezwaar vind. En niet koud, maar koel; dan proef je tenminste nog wat.

Overigens hebben ook de Britten het een tijdje zonder deze luxe moeten doen. Begin jaren '70 was bovengenoemde traditie zo goed als overleden. In die tijd werd er in de meeste pubs gepasteuriseerd bier met gasdruk getapt. Het is aan de Campaign for Real Ale (CAMRA) te danken dat het vatgerijpte bier weer terug is gekomen.
En dat was wel wat eerder dan de 'craftbeer'-boom die we tegenwoordig meemaken. Het Britse gevoel voor erfgoedbehoud is ongeëvenaard!