vrijdag 11 december 2015
De stemmen van Sinatra
Mijn interesse in de muziek van Sinatra ontstond toen ik pas op het conservatorium zat. Voor die tijd hadden grammofonische zangers mijn drinkgelagen voorzien van romantisch, meest Duitstalig commentaar. Nu ik een bontmuts droeg en een witte shawl en mijzelf tot het gilde der baritons mocht rekenen werden mijn werkdagen al gevuld met Schubert en Mahler; voor mijn vrije tijd zocht ik dus een andere stimulus.
Dat ik die vond in de legendarisch blauwogige, Italo-Amerikaanse charmezanger is niet zo vreemd. Je hoeft het eerste het beste artikel over hem maar in te zien of je oog valt op de onvermijdelijke passage over zijn fabuleuze ademtechniek en frasering. Voor een klassiek zanger natuurlijk kwaliteiten die de interesse prikkelen, al moet ik er meteen bij zeggen dat veel van dit quasi-vakkundige geschrijf hem de wenkbrauwen doet optrekken.
Meer echter dan de techniek van Sinatra (hoe goed ook, de gemiddelde operazanger overtreft hem op dat punt) waren het andere aspecten die mijn aandacht trokken: zijn erotiek, zijn weemoed, zijn op het luie af ontspannen manier van zingen en zijn trefzekere, masculiene uitdrukkingskracht. De Sinatra waarin die hoedanigheden het best tot hun recht komen is die van de jaren vijftig en de vroege jaren zestig. Het duurde zo lang voordat ik dit fenomeen ontdekte doordat het zicht erop werd belemmerd door de in die tijd nog alomtegenwoordige oudere Sinatra: de raspende bariton wiens greep op de stem niet langer feilloos was en die met breedsprakige showorkesten achter zich hits voor middelbaren zong. De zanger van My Way was iets voor de generatie van mijn ouders.
Dat er naast die twee: de Bogart-achtige Sinatra van de fifties en de vader van Lee Towers, nog een derde Sinatra had bestaan wist ik al helemaal niet. Toch was Sinatra toen hij in 1953 begon aan zijn historische serie elpees voor Capitol bezig aan een comeback. Hij had er al een decenniumlange carrière opzitten als popster: een magere, jongensachtige man, omstuwd door gillende en flauwvallende meisjes. Het is ook in die hoedanigheid dat de flatteuze bijnaam The Voice hem werd toebedacht, en het is niet zo moeilijk te begrijpen waarom: als je luistert naar de oude opnamen hoor je een zoetgevooisd, nog weinig persoonlijk geluid - Bing Crosby, een tertsje hoger en wat minder sonoor. Van een ‘braampje’ was nog niets te bekennen. Soms, zoals in een oude opname van All or Nothing at All, is het zelfs moeilijk hem te herkennen. Hij stort zich daar aan het slot in een wat opgewonden, roekeloze hoge G, zo anders dan de wreed traag op gang komende F van later. Mijn eerste reactie was dat de platenmensen de spoeling met wat onbekende tijdgenoten hadden aangelengd. Pas later begreep ik hoe typerend deze klank voor het toenmalige popidool was: ik had inmiddels met gespannen verwachting wat van zijn films uit de jaren veertig gezien en was hevig teleurgesteld door het lulletje rozenwater in matrozenpak dat hij daarin speelde. Nee, de huidige trendy liefhebber die in café Wildschut met de vingers knipt bij Witchcraft kan beter zijn ogen sluiten voor dit stadium van The Voice. Alleen geschikt voor diehards.
Als je echter stemfanaat bént is het repertoire uit deze periode wel degelijk de moeite waard, want puur vocaal valt er veel te genieten. Er wordt met Schmalz en groot meesterschap over het mezza voce gezongen. Van de later zo typerende rauwe accenten ontbreekt ieder spoor. Daar moesten nog tien jaar Bourbon en Chesterfields overheen.
Een bijkomende aardigheid van het vroege repertoire is bovendien dat je de latere hits in hun over het algemeen vrij blanke oerversies kunt horen. Je beseft dan hoe ontzettend vaak Sinatra al die nummers moet hebben gezongen voor hij tot zijn uiteindelijke interpretaties kwam. Verre van een inspiratie, zoals het vaak wordt voorgesteld, was die volmaakte inleving in zijn teksten het resultaat van lange jaren avond aan avond de standaardsongs zingen. Tot ze werkelijk van binnenuit kwamen en schijnbaar improviserend konden ontstaan.
Het einde van de eerste periode in Sinatra’s carrière is omgeven door sprookjes van verloedering en blues. Die ademen dezelfde sfeer als de serie platen die hij niet lang daarna maakte als spreekbuis van de eenzamen. Het prachtige beeld dat de hoezen van In the Wee Small Hours of Point of No Return schilderen: een eenzame gestalte, weggedoken in een regenjas, die onder mistig lantaarnlicht een Chesterfield opsteekt, vindt zijn pendant in de ontstaansgeschiedenis van het nummer I’m a Fool to Want You.
Sinatra, zo luidt het verhaal, arriveerde gejaagd en somber in de studio, gebukt onder de last van zijn chaotische verhouding met Ava Gardner, en was tegen zijn gewoonte maar in staat tot één enkele opname van die torchsong aller torchsongs. En die was precies goed. Daarna schoot hij zijn regenjas aan en verdween in het troostende nachtleven.
Het waren vooral dit soort film noir atmosferen die me definitief wonnen voor de Sinatra van de vijftiger jaren.
’s Avonds laat teruggekeerd van een operetterepetitie waar ik een glimlach had moeten ophouden en de wereldwijze zanger had moeten spelen, schonk ik me een Martini in en parfumeerde de nachtelijke stilte met de weelderige melancholie van What Is This Thing Called Love. Sinatra’s stem, die als zo vaak het volmaakte midden bewandelt tussen een precieuze uitspraak en een smetteloos legato, heeft hier nog veel van de zoetgevooisdheid uit de jaren ’40, maar koppelt dat fluweel heel gelukkig aan een donkerder kleur en een mannelijk zelfbewustzijn. Nelson Riddle’s arrangementen, herfstige houtblazers op een donzen bed van strijkers, een verre ritmesectie en een spaarzaam tinkelend pianoloopje, brengen deze en soortgelijke songs op een Olympische hoogte, niet alleen voor die tijd, en niet alleen voor de amusementsmuziek, is mijn overtuiging.
De plaatopnamen die Sinatra voor Capitol maakte vallen grofweg in twee categorieën uiteen: elpees met de boven beschreven Amerikaanse nachtstukken, en platen met titels als Swing Easy en Songs for Swinging Lovers. Hierop is de entertainer aan het woord, de swinger die een suggestie van straatjongensbranie weet op te roepen, die door kleine tekstafwijkingen en subtiele grilligheden in uitspraak en prosodie de sfeer van eigengereidheid en zelfvertrouwen schept die zo belangrijk is in het Amerikaanse zelfbeeld. Mr Succes, noemt Sinatra zichzelf niet toevallig op een van de singles uit deze periode. Schetterend koper en een opzwepend ritme zijn de andere vaste ingrediënten van deze stijl. Mij heeft deze bravoure nooit zo geraakt als de geacheveerde blues van een album als Only the Lonely. Hoewel amusant en swingend vervelen de vaak wat clichématige arrangementen tamelijk gauw, en een zekere meligheid is ze soms niet te ontzeggen.
Het is in zijn laatste periode, pakweg na ’65, dat Sinatra dit genre pas tot volle rijpheid heeft gebracht. Het scherpe randje dat zijn stem in de vijftiger jaren begon te ontwikkelen is dan tot een regelrechte rasp geworden, waarmee hij zijn onderkoelde swing een keiharde onverschilligheid kon geven en beurtelings achteloosheid en omfloerst pathos kon uitdrukken.
Deze periode, de derde op de schaal die ik Sinatra voor het gemak van een hanteerbare chronologie toemeet, is overigens lang niet zo uniform van stijl als de eerste twee. De jazz had haar bepalende rol in de amusementsmuziek uitgespeeld en de wereld van de pop begon vele, vele gezichten te ontwikkelen. Daarvan heeft Sinatra zich er in de loop van de tijd verschillende aangepast. Sommige stonden hem heel goed, zoals zijn bemoeienissen met Carlo Jobim en de bossa nova, die hem deden verzuchten: ‘I’ve never sung so soft since I had the laryngitis…’ Met 25 jaar ervaring in het zingen van nostalgische balladen en een stem die het charmezangersvibrato inmiddels ten goede en ten kwade had verloren bleek hij in staat om moeiteloos in de koele huid van deze muziek van halftinten te kruipen. Wie een nummer als How Insensitive alleen kent van het kindvrouwtje Astrud Gilberto heeft het nog niet echt gehoord.
Niet alleen de klank van de stem veranderde van mellow naar doorleefd: evenredig met de aftakeling, de falende ademsteun en het haperende legato, kwam de nadruk meer te liggen op het expressief brengen van de tekst, vaak tot een soort praatzingen toe. Vroeger heb ik die manier van zingen ongetwijfeld storend gevonden, en ik heb vaak beweerd, alleen de vroege Sinatra (daarmee bedoelde ik die van de fifties, de middel-Sinatra dus) te kunnen pruimen. Sinatra heeft echter iets bedwelmends en verslavends, voor wie er gevoelig voor is. Geleidelijk aan breidde mijn waardering zich uit, tot die het gehele verschijnsel Sinatra omvatte. In zijn kielzog kwamen ook de andere beoefenaars van het genre mee. Maar hoewel ik toegeef dat Nat ‘King’ Cole zwoel en charmant kan zijn, Armstrong aanstekelijk, Fitzgerald glashelder en vindingrijk, Holiday ontroerend, Tormé smeltend en knap, er is maar één Sinatra.
De anderen zijn, hoe vreemd het ook moge klinken, te veel én te weinig zichzelf. Sinatra is in de eerste plaats een charismatische persoonlijkheid - de essentie van zijn charme blijft daardoor ook overeind bij het slijten van zijn vocale vermogens. Anderzijds is hij de meest integere onder de crooners: hij is consciëntieus in het benaderen van een song, gebruikt die nooit om te laten horen wat hij allemaal kan, maar gaat recht af op de kern van de muziek. Als je het wezen van een Cole Porter compositie wilt horen is Sinatra de aangewezen keus. Bij zijn grote collega’s hoor je meestal een meer jazzy en dus meer willekeurige interpretatie, bij zijn mindere vakbroeders een imitatie van zijn eigen maniërismen.
Natuurlijk zijn er opnamen waarbij de persoonlijkheid het falen van de stem niet langer kan compenseren. Zo had hij zijn laatste plaat met Quincy Jones, L.A. Is My Lady, in een hoop opzichten beter ongemaakt kunnen laten. Een vergelijking bijvoorbeeld tussen de klassieke Arlen compositie Stormy Weather op dat album met een eerdere, die op het album No One Cares uit 1959, valt nogal pijnlijk uit. Ginds belcanto, hier machteloosheid.
Een zeer interessante plaat daarentegen is de voorlaatste: She Shot Me Down. Deze grijpt terug op de gestileerde blues van de vijftiger jaren en heeft een doordringende, verlopen atmosfeer, zowel door de zorgvuldige arrangementen als door de vermoeide, maar sonore (en flatteus be-echode) stem van Sinatra. De hoes toont, net als die van het eerder genoemde No One Cares, een eenzame kroegscène: in een saloon (wie Kienholz’ Bar in het Stedelijk Museum heeft gezien weet wat ik bedoel) zit een inmiddels nogal pafferige ‘Ole Blue Eyes’ droef voor zich uit te staren. In de ene hand een glas whisky, in de andere een sigaret. De plaat lag lange tijd voor 4.95 bij de Free Record Shop. Niemand wou hem hebben. Hoewel dat zeker niet in overeenstemming was met de kwaliteit ervan, vond ik het onmiskenbaar juist en passend.
Ik denk niet dat je van welke echte ster dan ook kunt verwachten dat ze over de zelfkennis en –beheersing beschikken om op het juiste moment een einde aan hun carrière te maken. Maat is voor hen niet de meest aangewezen eigenschap. Sinatra heeft de wereld verrijkt met eenmalige fusies van muziek en persoonlijkheid, en die gift is veel waard. Al was hij meer maffioso dan The Godfather, al bleef hij doorgaan met steeds slechtere platen maken tot zijn stem door strottenhoofdatropie was ineengeschrompeld tot een perverse jongenssopraan – dankzij Edison blijft hij de eeuwig jonge zanger van een klassiek Amerikaans repertoire. Zijn nukken vergeef ik hem daarbij graag.
Behalve één: zijn oude-heren-neiging om er onbeduidende protégés op na te houden. Zoals de ‘brilliant young footdancer’ (Sinatra’s woorden) die bij Reagan’s inauguratiegala onbegrijpelijke pirouetten draaide en de aandacht allerhinderlijkst afleidde van de oude meester.
Die zong ondertussen, met brokkelige stem maar met onverminderde louche grandeur: ‘One for my baby, and one more for the road…’
De Chesterfield brandde daarbij op tussen zijn vingers, want roken deed hij natuurlijk allang niet meer echt.
(Dit stuk verscheen in 1985 in het periodiek Faun. Sinatra zou nog dertien jaar leven. Na het genoemde L.A. Is My Lady verschenen alleen nog Duets I en II: duetten met (vooral) popsterren, apart ingezongen door beide partijen en dus zonder echte chemie.
De auteur verontschuldigt zich voor sommige eigenwijze opinies die hij destijds had.)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
2 opmerkingen:
Dit stuk, en het vorige, brachten me weer terug naar het moment dat wij elkaar op het wereldwijde web tegenkwamen.
Omdat je in een ander stukje over Sandy Denny schreef en ik, domweg door op die naam te googelen, op dat stukje stuitte, raakten we met elkaar in discussie.
Daarbij kwam ook al snel Sinatra bovendrijven.
Met verwijzing naar je obsessie voor hem, waarschuwde je me niet te diep te graven in leven en werk van mijn idool Denny. Het risico was dat je, door dat te doen, uiteindelijk de onvoorwaardelijke en onbevangen liefde voor zo'n idool de nek om zou draaien, waarna je min of meer met lege handen achterbleef. Dat was wat jij had ervaren en je vreesde dat er voor mij een soortgelijke ontwikkeling in het verschiet lag.
Dit stuk, zomaar eventjes dertig jaar oud, is waarschijnlijk nog van voor dat moment van desillusie. Hier spreekt nog steeds de liefhebber, die weliswaar een duidelijke voorkeur heeft voor een bepaalde Sinatra, maar de passie voor zijn onderwerp nog niet heeft verloren.
Aan de andere kant; je vorige stuk over Sinatra, van nog maar een paar dagen geleden, was eigenlijk niet minder liefdevol. Ik vermoed daarom dat je wat te pessimistisch was over de risico's die ik hierboven noem. En dat het achteraf bij jou ook wel meeviel.
Zonder me zorgen te maken over die waarschuwing van je, heeft mijn liefde voor Sandy Denny de afgelopen vier jaar ook doorstaan. Terwijl ik ondertussen de tweede biografie die van haar is verschenen tot me heb genomen, het inmiddels verzamelde en dit jaar verschenen volledige oeuvre van Fotheringay heb aangeschaft (inclusief opnamen van hun optreden op het Kralingen-festival) en nog regelmatig naar haar luister, waarbij ik toch steeds weer geniet.
In januari 2017 is het 70 jaar geleden dat Denny werd geboren en een jaar later, in april, is ze 40 jaar dood. Misschien dat ik rond één van die momenten mijn gedachten over haar eens uitgebreid op een rijtje zet, zoals jij dat al 30 jaar geleden over Sinatra deed..
Ik denk overigens niet dat DWDD dan aandacht aan haar zal besteden..
Jawel, de liefde blijft, met het verdwijnen van de onbevangenheid, dat is waar. En de interesse wordt minder alert, maar blijft ook bestaan. Sandy D. in DWDD? Dan eet ik mijn hoed op.... Naar je stuk zie ik uit.
Een reactie posten