dinsdag 21 april 2015

NATUREINGANG


De avondhemel was van een intens, doorschijnend blauw. De witte bloesem van de perenboompjes stak er brutaal bij af. Er schenen heldere sterren en een zilver randje aan een donkere bol, dieper blauw dan het kobalt van de lucht, gaf aan dat de maan weer helemaal van voor af aan begon, onvermoeibaar, met grenzeloos optimisme. Het was druk op straat. Stemmen klonken een beetje opgewonden, auto’s en fietsen reden net iets harder dan normaal. Het had een zomeravond kunnen zijn, ware het niet dat de temperatuur niet ver boven het vriespunt lag. Het einde van een prachtige lentedag. Ik dacht aan Bloem: ‘En in de koude voorjaarsnacht zingen de onsterfelijke nachtegalen’.

Een beginalinea als de voorafgaande is wat mijn schrijvende vriend een Natureingang noemt. De middeleeuwse minnezangers begonnen er hun liederen mee. De bedoeling is dat het opgeroepen natuurbeeld een inhoudelijke relatie heeft met wat erop volgt – het idyllische plaatje is een allegorie voor het verhaal, meestal een ontluikende romance, dat komen gaat.
In mijn geval ontlook er niet veel. Integendeel – nachtegalen lieten zich niet horen en ik sloot al gauw de ogen boven een saai boek. Maar ik kon terugzien, achter mijn vermoeide oogleden, op een paar rijke en volle dagen die de winterse lethargie voorgoed leken te hebben verdreven. Ik liet de beelden van alle optredens en van alle mensen die ik had ontmoet, alle plekken waar ik was geweest, aan me voorbijtrekken en stelde een beetje verwonderd maar tevreden vast dat ik me sterker voelde dan in tijden het geval was geweest. Nu doorpakken, zei ik tegen mezelf, nu niet terugvallen in dat beschouwelijke geneuzel. Niet meer in beslagen spiegels kijken en jezelf en je stemmingen analyseren, maar actief deel blijven nemen aan de wereld en haar turbulente gedoe. Laat dat Boeddhabeeldje maar even alleen de leegte in staren.

Niet dat die wereld zo leuk was. Ramp na ramp, zoals gebruikelijk. In de krant had ik een tijdje naar een foto zitten staren van een groepje bootvluchtelingen die de overtocht wél overleefd hadden. Ik keek naar hun individuele koppen en zonderde die af van het anonieme totaalbeeld dat het begrip ‘bootvluchtelingen’ oproept. Een minuut lang zag ik mensen met ieder hun eigen ingewikkelde geschiedenis, hun eigen jeugdherinneringen, hun eigen mythes. Een van die donkere mannen kon wel net zo’n overgevoelige zelfontleder zijn als ikzelf. Wat baatte hem die introspectie nu het erop aankwam de levensgevaarlijke zee te overwinnen? En, omgekeerd, wat betekenden stemmingswisselingen nog in die omstandigheden? Als je een knoop in je maag hebt van pure angst vallen al die subtiliteiten weg.
Ik schudde de gedachte van me af en sloeg de pagina om, want empathie voor de hele wereld te voelen is ondoenlijk, ondraaglijk. Het wereldleed kan je verlammen als je er gevoelig voor bent en daar is niemand bij gebaat. Een open blik, een invoelend hart, maar een gezonde dosis egoïsme uit zelfbescherming, dat was het devies.

Hermann Hesse schreef in 1944 een gedicht dat begint met: ‘De wereld ligt in scherven’ (‘Es liegt die Welt in Scherben’). Met de huidige media bestaat er geen ver-van-mijn-bed-show meer, maar de ellende van toen vond plaats in Hesses achtertuin, wat toch nog wel iets anders is. In de bittere verzen die volgen slaagt hij er niettemin in om de gruwelen van zijn tijd los te zien van de schoonheid van de wereld zelf. Hijzelf is haar lotswissel meer dan zat maar hij geeft de wereld daarvan niet de schuld en blijft haar met mededogen bezien. Dat is een visie die ik graag zou overnemen.

Man soll die Welt nicht schmähen,
Sie ist so bunt und wild,
Uralte Zauber wehen
Noch immer um ihr Bild.


(Geen kwaad woord over de wereld,
Ze is zo bont en wild,
Oeroude tover huivert
Nog altijd om haar beeld.)

Geen opmerkingen: