dinsdag 24 december 2024

KERSTBOMEN

Kerstbomen

(Een kerstbrief aan vrienden)

De grote stad had zich teruggetrokken
In zichzelf, en het land het land gelaten;
Toen tussen sneeuw die niet wilde gaan liggen
En nog onrustig blad een vreemdeling
Naar onze voordeur reed, een stadse heer,
Die evenwel als buitenman te wachten
Zat tot wij in jas gehuld naar buiten
Kwamen om te vragen wie hij was.
Het bleek de stad te zijn die buurten kwam
Om iets te zoeken dat ze was vergeten,
Waarzonder ze geen echte kerst kon vieren.
Hij vroeg of hij mijn kerstbomen kon kopen;
Mijn bos - de jonge zilversparren als een
Dorp vol kerken met hun spitse torens.
Ik had ze nooit als kerstbomen gezien.
Ik was geloof ik geen moment geneigd
Om ze in wagens weg te laten voeren
En achter ’t huis de helling kaal te laten,
Waar de zon nu net zo koel schijnt als de maan.
Zo ja, dan zou ‘k niet willen dat zij ’t wisten.
Nog minder wilde ik ze houden als
Een handel die je tijdig veilen moet,
En die dan grif bij handslag wordt verpatst -
Ik gunde ze hun overrijpe groei.
Ik talmde als ik aan verkopen dacht.
Toen zei ik, uit misplaatste hoffelijkheid
Of angst om bleu te schijnen, of misschien
Uit valse hoop een compliment te krijgen:
“Het zijn er sowieso toch nooit genoeg.”
“’k Zie gauw genoeg om hoeveel het er gaat,
Laat mij maar even kijken.”
                                             
                                              “Kijken mag.
Maar denk maar niet dat ik ze van de hand doe.”
In ’t weiland tiert het, in zo dichte drom
Dat niet steeds elke tak tot wasdom komt.
Maar flink wat stonden er met rond en rond
Gelijke takken. “Ja,” zei hij daartegen,
Of stopte keurend bij een gave boom,
En zei als handelaar: “Die zal wel gaan.”
Dat dacht ik ook, maar dorst het niet te zeggen.
We klommen door de weide in het zuiden
En eindigden in ’t noorden, hij zei: “Duizend.”

“Duizend kerstbomen! Hoeveel per stuk?”

Hij haastte zich om dat te temperen.
“Duizend bomen is zo’n dertig dollar.”

Toen wist ik zeker dat ik nooit van plan
Geweest was te verkopen. Wat een grap!
Die dertig dollar leek zo weinig naast
Het bos dat ik moest kappen, en drie cent
(Want dat was wat ze opbrachten per stuk),
Drie cent zo weinig naast de dollar die
Mijn vrienden die ik aanstonds schrijven zou
In steden voor dat moois moesten betalen,
Luxe bomen waar zo menige school
Genoeg in hangen kon voor ieder kind.
Ik wist niet eens dat ik er duizend had!
Drie cent meer waard als gift dan in de handel,
Zoals een rekensommetje bewijst.
Jammer dat ze niet passen in een brief.
Ik wenste dat ik je er een kon sturen,
Bij deze wensen voor een Vrolijk Kerstfeest.


Robert Frost, © vertaling JPvS

*

Christmas Trees

(A Christmas Circular Letter)

The city had withdrawn into itself
And left at last the country to the country;
When between whirls of snow not come to lie
And whirls of foliage not yet laid, there drove
A stranger to our yard, who looked the city,
Yet did in country fashion in that there
He sat and waited till he drew us out
A-buttoning coats to ask him who he was.
He proved to be the city come again
To look for something it had left behind
And could not do without and keep its Christmas.
He asked if I would sell my Christmas trees;
My woods—the young fir balsams like a place
Where houses all are churches and have spires.
I hadn’t thought of them as Christmas Trees.
I doubt if I was tempted for a moment
To sell them off their feet to go in cars
And leave the slope behind the house all bare,
Where the sun shines now no warmer than the moon.
I’d hate to have them know it if I was.
Yet more I’d hate to hold my trees except
As others hold theirs or refuse for them,
Beyond the time of profitable growth,
The trial by market everything must come to.
I dallied so much with the thought of selling.
Then whether from mistaken courtesy
And fear of seeming short of speech, or whether
From hope of hearing good of what was mine, I said,
“There aren’t enough to be worth while.”
“I could soon tell how many they would cut,
You let me look them over.”

                                                     “You could look.
But don’t expect I’m going to let you have them.”
Pasture they spring in, some in clumps too close
That lop each other of boughs, but not a few
Quite solitary and having equal boughs
All round and round. The latter he nodded “Yes” to,
Or paused to say beneath some lovelier one,
With a buyer’s moderation, “That would do.”
I thought so too, but wasn’t there to say so.
We climbed the pasture on the south, crossed over,
And came down on the north. He said, “A thousand.”

“A thousand Christmas trees!—at what apiece?”

He felt some need of softening that to me:
“A thousand trees would come to thirty dollars.”

Then I was certain I had never meant
To let him have them. Never show surprise!
But thirty dollars seemed so small beside
The extent of pasture I should strip, three cents
(For that was all they figured out apiece),
Three cents so small beside the dollar friends
I should be writing to within the hour
Would pay in cities for good trees like those,
Regular vestry-trees whole Sunday Schools
Could hang enough on to pick off enough.
A thousand Christmas trees I didn’t know I had!
Worth three cents more to give away than sell,
As may be shown by a simple calculation.
Too bad I couldn’t lay one in a letter.
I can’t help wishing I could send you one,
In wishing you herewith a Merry Christmas.


vrijdag 20 december 2024

KWEETAL


Ik ben uit de jaren vijftig en weiger me aan elke zegening van deze tijd klakkeloos te conformeren. Het eerste en enige kledingstuk dat ik ooit bestelde via het internet was een blouse met korte mouwen, versierd met zwemmende vissen in contrasterende kleuren. Het ontwerp deed prettig oosters aan en de blouse kwam dan ook, zo bleek algauw, uit China. De Amsterdamse leverancier was een bedrijf dat alleen in naam bestond: elk besteld exemplaar moest van de Chinese lopende band rollen en van daaruit verstuurd worden.
Helemaal frauduleus was de procedure toch niet. Je betaalde en kreeg er iets voor terug. Maar als ik de commentaren op diverse fora mocht geloven was het maar afwachten of wat je kreeg ook hetzelfde was als wat je had besteld. Sommigen kregen een heel andere blouse, anderen de juiste, maar in een verkeerde maat. Het voorgespiegelde katoen bleek veelal polyester te zijn.
Ik had geluk. Toen de blouse eindelijk arriveerde, weken nadat ik hem uit het Verre Oosten verordonneerd had, beviel hij me goed. De vissen waren rood en blauw, de maat was XL, de stof was weliswaar geen katoen, maar ook geen polyester: een ademend soort vezel waarvan ik de naam vergeten ben. Ik hing hem over een stoel in mijn slaapkamer in afwachting van de mooie nazomerdag dat ik hem kon dragen.

De nazomer ging voorbij en ook de herfst. Soms wreef ik aarzelend over de gladde zilvergrijze stof. Toen het november werd was het duidelijk dat de vissen pas op zijn vroegst de volgende lente de wereld in zouden zwemmen. 
Toch borg ik de zomerse blouse niet weg in de kast. Ik liet - en laat - hem rustig over die stoel hangen in afwachting van de eerste mooie voorjaarsdag. Voor je het weet is het zover. 

Dat de tijd sneller gaat naarmate je ouder wordt merkte ik ook aan mijn oude luit.
De lezers van dit blog met een goed geheugen zullen zich misschien mijn worstelingen met het via Marktplaats aangeschafte instrument herinneren. Twee reparaties konden niet voorkomen dat het fragiele opzetstukje waardoor de stemschroef van de hoge g-snaar gaat wederom afbrak. Ik werd er mismoedig van en bestelde een nieuwe luit. Bij een bouwer uit Dublin, via internet. Het oude geblesseerde beestje liet ik in zijn standaard in afwachting van inzicht. Ik kon en wilde het niet weggooien maar wat ik er nog mee kon doen wist ik niet. 
Op zekere dag verscheen inzicht in mijn huiskamer in de gedaante van rietblazer en instrumentenbouwer Lucas. Hij bekeek de gehavende luit eens goed en sprak de verwachting uit dat daar nog wel iets mee gedaan kon worden. Rimpels verschenen op zijn voorhoofd. Kweetal, zei hij. Hij stelde zich een messing plaatje voor dat het opzetstukje in bedwang moest houden. Nieuwe lijm en een messing plaatje - dat zou werken, dacht hij. En nee, hij had nu geen tijd, maar hij wilde dat wel voor me doen, als het geen haast had.
Nee, haast had het niet.

Een jaar ging voorbij. Mijn zangleerlingen verbaasden zich soms over die kapotte luit die daar in de weg stond bij hun lessenaar. Ik vertelde dan dat zij binnenkort gemaakt zou worden door een bevriende hobobouwer. 

Lucas is de enige van mijn vrienden die nog onaangekondigd op bezoek komt. Een mooie, bijna vergeten gewoonte. Hij belt weleens op goed geluk aan als hij in de buurt moet zijn. Dit keer was ik thuis. We dronken koffie en praatten een uurtje aangenaam over onze gezamenlijke interesses voor ik hem de deur moest wijzen omdat ik een afspraak buitenshuis had. Op de valreep bracht ik de luit ter sprake. Hij bleef bij zijn prognose (messing en nieuwe lijm) en wist zijn belofte nog, die hij zéker wilde houden. Laten we nu een afspraak maken voor er weer een jaar voorbij is, besloten we. We kwamen een dinsdag overeen waarop ik de luit bij hem zou brengen.
Die dinsdag kwam gauw genoeg. Nu was het wachten op witte rook uit zijn woonboot. Haast was er niet maar hij moest er toch wel een geschikt moment voor vinden want de klus was tamelijk tijdrovend en moest secuur gebeuren.

Gisterenmorgen reden mijn vriendin en ik door de ijsregen naar de kade waar zijn voormalige vrachtschip voor anker ligt. Nadat Lucas driftig slingerend koffie had gemalen met een ouderwetse wandmolen, scheutje voor scheutje water had opgeschonken, en we over van alles hadden gesproken, was het moment van de onthulling daar. Ik haalde de luit uit haar foedraal en keek naar de glimmend gelakte, zo goed als onzichtbare reparatie. Lucas had de sporen van de eerdere lijm (respectievelijk konijnen- en superlijm) zorgvuldig verwijderd en het breukvlak zachtjes geschuurd. Van het messing plaatje had hij, na enig turen en intuïtief schouwen in het gewonde instrument, afgezien. In plaats daarvan had hij gekozen voor een extreem sterke epoxyhars en een paar pinnetjes die het gelijmde hout op zijn plek moesten houden. Daarvoor had hij cocktailprikkers gebruikt die hij afgevijld had en had laten verzinken. Ik gniffelde om deze creatieve benadering die de echte ambachtsman verried. Zen en de kunst van het repareren. 
Thuis zette ik probleemloos een nieuwe g-snaar op. De schroef werkte soepel. Ik verving ook de ontbrekende snaren, die ik voor mijn andere luit had gebruikt. Ik stemde zorgvuldig, wat met de matige conditie van de oude stempinnen na al die tijd niet makkelijk was, en speelde een paar stukjes vroeg zestiende-eeuwse luitmuziek. 
Een uur later zette ik de luit terug in de standaard. Alsof er niets gebeurd was. Die twee jaar waren al vergeten. 
Straks zal ik mijn Chinese blouse dragen.



vrijdag 13 december 2024

Sagen en legenden


In 
Doctor Faustus van Thomas Mann ging het over Clemens Brentano. Van die Duitse schrijver (1778-1842) wist ik  weinig meer dan dat hij de samensteller (en ook wel eens auteur) was van een verzameling volkspoëzie getiteld Des Knaben Wunderhorn
Er hangt een reproductie boven mijn bank, een erfstuk van mijn vader. Im Walde heet het schilderij van Moritz von Schwind, maar het is beter bekend als Des Knaben Wunderhorn. Voor mijn vader symboliseerde dat beeld zo'n beetje alles wat hij onder Romantiek verstond.
Van Mahler, door wiens gelijknamige liederencyclus enkele van de gedichten uit Brentano's verzameling nu nog algemeen bekend zijn, hield mijn vader dan weer niet. Die vond hij nogal hysterisch geloof ik. Meta-romantisch, al zal hij dat woord nooit in de mond hebben genomen: net zo aanstellerig als de muziek waarvan het de beschrijving zou moeten zijn.

Bij het aansluitende googelen (dat men in dit geval gerust studeren mag noemen) stiet ik al gauw op een blijkbaar overbekend gedicht van Brentano: Zu Bacharach am Rheine. Er ging me een licht op. Ik kende die woorden!
Ik zocht op mijn blog. Leve de zoekfunctie in dat vakje linksboven. Jawel: in augustus 2019 had ik in Frankrijk een bundeltje gedichten van Guillaume Apollinaire aan straat gevonden en mee naar de tent genomen. Tot mijn verbazing had er een gedicht over de Loreley in gestaan. Ik had voetstoots aangenomen dat Apollinaire in de voetsporen van Heine was getreden maar dat was niet het geval. 

In Bacharach woonde een fee met zulke blonde haren
Dat alle mannen reddeloos betoverd waren

Zo begint Apollinaire. Het gedicht van Brentano begint als volgt:

In Bacharach aan de Rijn
Daar woonde een toverfee,
Zij was zo mooi en fijn
En sleepte veel harten mee. 

Mijn kennis schoot destijds tekort. Niet Heine was het voorbeeld van Apollinaire, maar diens voorloper Clemens Brentano. In Brentano's ballade uit 1801 (23 jaar voor Heine Die Loreley schreef) wordt voor het eerst de geheimzinnige en tragische vrouwenfiguur Lore Lay geïntroduceerd.  Haar verhaal (al vertalend samengevat door Apollinaire) maakte indruk op tijdgenoten en vond zóveel navolging (onder meer in het populaire gedicht van Heine) dat men na verloop van tijd dacht met een oude sage te maken te hebben. Er was echter slechts sprake van een verzinsel van Brentano, losjes gebaseerd op diverse legenden rondom de voor schippers zo gevaarlijke rots.
Die heette overigens wel al Die Loreley. Over de herkomst van die naam verschillen de taalgeleerden van mening.


Het hele geval deed me sterk denken aan het ontstaan van de mythe rond het monster van Loch Ness. Ook daar werd een verhaal verzonnen dat een eigen leven ging leiden en de status van oude legende kreeg. 
Ik zoek in mijn blogs. Vrijdag 20 mei 2016. Ik zojuist had een boek gekocht van Ronald Binns: The Loch Ness Mystery Solved. 

'Binns is naar de bronnen van het mysterie teruggegaan, namelijk naar de eerste waarnemingen, hun omstandigheden en hun gevolgen. Scrupuleus registreert hij, stap voor stap, geheel volgens de wetten van de onderzoeksjournalistiek, het ontstaan van de hype in 1933. En wat blijkt? Alles rammelt, alles is dubieus. Als je zijn reconstructie van de feiten leest kun je je niet voorstellen dat er nog iemand serieus onderzoek zou gaan doen naar het monster.
Dat dat toch gebeurd is, keer op keer, komt doordat niemand de moeite heeft genomen die eerste berichten goed te lezen. Het een leidde tot het ander, en op een gegeven moment was het een voldongen feit dat er een sterk gewortelde legende bestond, die toch wel een grond van waarheid moest bevatten.
Die legende bestond eigenlijk helemaal niet, die wortelde in die paar flutberichtjes, maar dat wist niemand meer. Binns boek is niet zozeer een zoektocht naar het monster, als wel de ontrafeling van een 
urban legend.

In mijn eigen verhaal (Monster, mythe en muziekheb ik de vraag gesteld of de mythe van het Sloterplasmonster eigenlijk wel echt bestond, voordat ik er een liedje over schreef. Was het niet alleen een 1 aprilgrap van de Telegraaf geweest, en wat melige bangmakerij van kinderen onder elkaar, waaromheen ik de "levende legende" had gefantaseerd? Door erover te schrijven en te zingen gaf ik vlees en bloed aan het twijfelachtige sprookje en deed aan "mythopoësis": ik boetseerde een mythe uit het bijna-niets; uit een handvol grappen en kinderverhaaltjes.
En waarom? Omdat het zo gelopen was, omdat ik van pen en lier moet leven, en het liedje een eigen leven was gaan leiden.

In het geval van Loch Ness lijkt zoiets in het groot te zijn gebeurd. De een praatte de ander na, er verschenen (quasi)wetenschappelijke studies, er werd veel geld in wetenschappelijk onderzoek gestoken. Wat als een lokaal komkommertijdbericht begon werd zucht voor zucht opgeblazen tot een wereldwijd fenomeen. Diep in ons hart willen we allemaal in monsters geloven, ook al weten we dat ze niet bestaan. Als er geen mythe is, dan maken we die wel.'


vrijdag 6 december 2024

SPELWISSELAAR


Mogelijk is er iets blijvend veranderd. Ik weet het nog niet zeker. Mijn zoon ruikt het in de lucht. Ahnt het, zou ik vroeger gezegd hebben. Was dit optreden in Heiloo een game changer


Dit zijn de feiten: in december 2022 gaven we een eenmalig concert in een mini-kerkje in het Noord-Hollandse mini-dorpje Noordeinde. We herdachten de dood van mijn dierbare pennenvriend Lennaert Nijgh, op dat moment twintig jaar geleden. Kaarsen, glühwein, meerstemmige zang, het getinkel van akoestische gitaren, poëzie en warme woorden. Het publiek hield de winterjas aan want de stookkosten waren bezwaarlijk hoog voor het organiserende comité en buiten had de natuur de goede smaak om uit te pakken met ijzel en een vorstige oranje en groene zonsondergang.

De eenmaligheid sneuvelde - een ander kerkje, iets groter, wilde ook.
We kregen de smaak te pakken, maakten een filmpje en stuurden een wervende brief aan soortgelijke voormalige godshuizen die tot concertzaal zijn getransformeerd. Het leverde nog een paar optredens op, met als kers op de taart een voorstelling in de Cultuurkoepel in Heiloo. Geen kattenpis, dit neoromaanse rijksmonument: vijfhonderd stoelen, een volle agenda met gerenommeerde artiesten.

Een vriendin van me die daar woont in Heiloo (mijn eerste vriendinnetje in feite) wilde een kaartje reserveren. Ze meldde me via Messenger 'het is uitverkocht'. Met nog maanden te gaan kon ik dat nauwelijks geloven. Maar waarachtig - de site van de concertzaal toonde een wit bordje "uitverkocht" dat schuin over onze foto was geplaatst. 
De datum naderde en kwam. Ik zal u de finesses van mijn psychische toestand besparen.
Kort samengevat: ik zag er vreselijk tegenop en had een paar moeizame dagen.
Het concert zelf ging uitstekend en ik had zoals altijd plezier in het musiceren met mijn dierbaren. Maar het was eeuwen geleden dat ik voor zoveel mensen had opgetreden en anders dan vroeger werden de zenuwen niet gecompenseerd door de euforie achteraf. En waar was die kick van vroeger? Het torenhoog gestegen adrenaline-niveau daalde maar langzaam tot een normaal peil. Pas op woensdag kon ik mijn aandacht weer bij een boek houden.

Nu over het ahnen van mijn zoon, en over die spelwisselaar, zoals Google game changer vertaalt. 
Ik correspondeer met Boudewijns vrouw en manager over het afdragen van auteursrechten. 
Boudewijn vindt het fijn dat we dit doen, schrijft hij. We hebben zijn fiat. Hij heeft me vroeger Schuberts Winterreise horen zingen en vertrouwt me blijkbaar voldoende. Hij oppert zelfs dat hij misschien eens komt luisteren, als we hiermee doorgaan.
Dus... Ja, dus wát? Ik had gedacht met pensioen te gaan, elk jaar een beetje meer, en alleen nog rustige, aangename dingen in de buitenwereld te doen. Kleine, vriendelijke dingen, zonder ambitie en vooral zonder stress. 
Schoondochter is in gesprek met een impresariaat. Zij en mijn zoon staan te trappelen. 
En ik? Ik heb nachtmerries over Carré. Het Sportpaleis, Antwerpen. Pinkpop. De Scala, nadat een Italiaanse vertaling Lennaert en Boudewijn spaghettifähig heeft gemaakt. Carnegie Hall.
Ik zal in therapie moeten voor mijn mensenvrees. Ik zal moeten professionaliseren. Geen rommelige map met teksten meer maar een strakke Apple tablet, of, beter nog: een verjongd geheugen dat al die lappen teksten probleemloos ophoest. 
Wie weet valt het mee.
Of tegen, net hoe je het ziet.