Kerstbomen
(Een kerstbrief aan vrienden)
Robert Frost, © vertaling JPvS
*
Christmas Trees
(A Christmas Circular Letter)
“A thousand Christmas trees!—at what apiece?”
Kerstbomen
(Een kerstbrief aan vrienden)
Robert Frost, © vertaling JPvS
*
Christmas Trees
(A Christmas Circular Letter)
“A thousand Christmas trees!—at what apiece?”
De nazomer ging voorbij en ook de herfst. Soms wreef ik aarzelend over de gladde zilvergrijze stof. Toen het november werd was het duidelijk dat de vissen pas op zijn vroegst de volgende lente de wereld in zouden zwemmen.
Toch borg ik de zomerse blouse niet weg in de kast. Ik liet - en laat - hem rustig over die stoel hangen in afwachting van de eerste mooie voorjaarsdag. Voor je het weet is het zover.
Dat de tijd sneller gaat naarmate je ouder wordt merkte ik ook aan mijn oude luit.
De lezers van dit blog met een goed geheugen zullen zich misschien mijn worstelingen met het via Marktplaats aangeschafte instrument herinneren. Twee reparaties konden niet voorkomen dat het fragiele opzetstukje waardoor de stemschroef van de hoge g-snaar gaat wederom afbrak. Ik werd er mismoedig van en bestelde een nieuwe luit. Bij een bouwer uit Dublin, via internet. Het oude geblesseerde beestje liet ik in zijn standaard in afwachting van inzicht. Ik kon en wilde het niet weggooien maar wat ik er nog mee kon doen wist ik niet.
Op zekere dag verscheen inzicht in mijn huiskamer in de gedaante van rietblazer en instrumentenbouwer Lucas. Hij bekeek de gehavende luit eens goed en sprak de verwachting uit dat daar nog wel iets mee gedaan kon worden. Rimpels verschenen op zijn voorhoofd. Kweetal, zei hij. Hij stelde zich een messing plaatje voor dat het opzetstukje in bedwang moest houden. Nieuwe lijm en een messing plaatje - dat zou werken, dacht hij. En nee, hij had nu geen tijd, maar hij wilde dat wel voor me doen, als het geen haast had.
Nee, haast had het niet.
Een jaar ging voorbij. Mijn zangleerlingen verbaasden zich soms over die kapotte luit die daar in de weg stond bij hun lessenaar. Ik vertelde dan dat zij binnenkort gemaakt zou worden door een bevriende hobobouwer.
Lucas is de enige van mijn vrienden die nog onaangekondigd op bezoek komt. Een mooie, bijna vergeten gewoonte. Hij belt weleens op goed geluk aan als hij in de buurt moet zijn. Dit keer was ik thuis. We dronken koffie en praatten een uurtje aangenaam over onze gezamenlijke interesses voor ik hem de deur moest wijzen omdat ik een afspraak buitenshuis had. Op de valreep bracht ik de luit ter sprake. Hij bleef bij zijn prognose (messing en nieuwe lijm) en wist zijn belofte nog, die hij zéker wilde houden. Laten we nu een afspraak maken voor er weer een jaar voorbij is, besloten we. We kwamen een dinsdag overeen waarop ik de luit bij hem zou brengen.
Die dinsdag kwam gauw genoeg. Nu was het wachten op witte rook uit zijn woonboot. Haast was er niet maar hij moest er toch wel een geschikt moment voor vinden want de klus was tamelijk tijdrovend en moest secuur gebeuren.
Gisterenmorgen reden mijn vriendin en ik door de ijsregen naar de kade waar zijn voormalige vrachtschip voor anker ligt. Nadat Lucas driftig slingerend koffie had gemalen met een ouderwetse wandmolen, scheutje voor scheutje water had opgeschonken, en we over van alles hadden gesproken, was het moment van de onthulling daar. Ik haalde de luit uit haar foedraal en keek naar de glimmend gelakte, zo goed als onzichtbare reparatie. Lucas had de sporen van de eerdere lijm (respectievelijk konijnen- en superlijm) zorgvuldig verwijderd en het breukvlak zachtjes geschuurd. Van het messing plaatje had hij, na enig turen en intuïtief schouwen in het gewonde instrument, afgezien. In plaats daarvan had hij gekozen voor een extreem sterke epoxyhars en een paar pinnetjes die het gelijmde hout op zijn plek moesten houden. Daarvoor had hij cocktailprikkers gebruikt die hij afgevijld had en had laten verzinken. Ik gniffelde om deze creatieve benadering die de echte ambachtsman verried. Zen en de kunst van het repareren.
Thuis zette ik probleemloos een nieuwe g-snaar op. De schroef werkte soepel. Ik verving ook de ontbrekende snaren, die ik voor mijn andere luit had gebruikt. Ik stemde zorgvuldig, wat met de matige conditie van de oude stempinnen na al die tijd niet makkelijk was, en speelde een paar stukjes vroeg zestiende-eeuwse luitmuziek.
Een uur later zette ik de luit terug in de standaard. Alsof er niets gebeurd was. Die twee jaar waren al vergeten.
Straks zal ik mijn Chinese blouse dragen.
Bij het aansluitende googelen (dat men in dit geval gerust studeren mag noemen) stiet ik al gauw op een blijkbaar overbekend gedicht van Brentano: Zu Bacharach am Rheine. Er ging me een licht op. Ik kende die woorden!
Ik zocht op mijn blog. Leve de zoekfunctie in dat vakje linksboven. Jawel: in augustus 2019 had ik in Frankrijk een bundeltje gedichten van Guillaume Apollinaire aan straat gevonden en mee naar de tent genomen. Tot mijn verbazing had er een gedicht over de Loreley in gestaan. Ik had voetstoots aangenomen dat Apollinaire in de voetsporen van Heine was getreden maar dat was niet het geval.
In Bacharach woonde een fee met zulke blonde haren
Dat alle mannen reddeloos betoverd waren
Zo begint Apollinaire. Het gedicht van Brentano begint als volgt:
In Bacharach aan de Rijn
Daar woonde een toverfee,
Zij was zo mooi en fijn
En sleepte veel harten mee.
Mijn kennis schoot destijds tekort. Niet Heine was het voorbeeld van Apollinaire, maar diens voorloper Clemens Brentano. In Brentano's ballade uit 1801 (23 jaar voor Heine Die Loreley schreef) wordt voor het eerst de geheimzinnige en tragische vrouwenfiguur Lore Lay geïntroduceerd. Haar verhaal (al vertalend samengevat door Apollinaire) maakte indruk op tijdgenoten en vond zóveel navolging (onder meer in het populaire gedicht van Heine) dat men na verloop van tijd dacht met een oude sage te maken te hebben. Er was echter slechts sprake van een verzinsel van Brentano, losjes gebaseerd op diverse legenden rondom de voor schippers zo gevaarlijke rots.
Die heette overigens wel al Die Loreley. Over de herkomst van die naam verschillen de taalgeleerden van mening.
'Binns is naar de bronnen van het mysterie teruggegaan, namelijk naar de eerste waarnemingen, hun omstandigheden en hun gevolgen. Scrupuleus registreert hij, stap voor stap, geheel volgens de wetten van de onderzoeksjournalistiek, het ontstaan van de hype in 1933. En wat blijkt? Alles rammelt, alles is dubieus. Als je zijn reconstructie van de feiten leest kun je je niet voorstellen dat er nog iemand serieus onderzoek zou gaan doen naar het monster.
Dat dat toch gebeurd is, keer op keer, komt doordat niemand de moeite heeft genomen die eerste berichten goed te lezen. Het een leidde tot het ander, en op een gegeven moment was het een voldongen feit dat er een sterk gewortelde legende bestond, die toch wel een grond van waarheid moest bevatten.
Die legende bestond eigenlijk helemaal niet, die wortelde in die paar flutberichtjes, maar dat wist niemand meer. Binns boek is niet zozeer een zoektocht naar het monster, als wel de ontrafeling van een urban legend.
In mijn eigen verhaal (Monster, mythe en muziek) heb ik de vraag gesteld of de mythe van het Sloterplasmonster eigenlijk wel echt bestond, voordat ik er een liedje over schreef. Was het niet alleen een 1 aprilgrap van de Telegraaf geweest, en wat melige bangmakerij van kinderen onder elkaar, waaromheen ik de "levende legende" had gefantaseerd? Door erover te schrijven en te zingen gaf ik vlees en bloed aan het twijfelachtige sprookje en deed aan "mythopoësis": ik boetseerde een mythe uit het bijna-niets; uit een handvol grappen en kinderverhaaltjes.
En waarom? Omdat het zo gelopen was, omdat ik van pen en lier moet leven, en het liedje een eigen leven was gaan leiden.
In het geval van Loch Ness lijkt zoiets in het groot te zijn gebeurd. De een praatte de ander na, er verschenen (quasi)wetenschappelijke studies, er werd veel geld in wetenschappelijk onderzoek gestoken. Wat als een lokaal komkommertijdbericht begon werd zucht voor zucht opgeblazen tot een wereldwijd fenomeen. Diep in ons hart willen we allemaal in monsters geloven, ook al weten we dat ze niet bestaan. Als er geen mythe is, dan maken we die wel.'